Met Van de Perre had Te Water gemeen, dat ook hij aan den lijve had ondervon
den hoe hardnekkig en vervelend sommige twisten in 'het Zeeuwsche' konden
verlopen. Als predikant te Vlissingen, waar hij in 1765 beroepen was, was hij in
de jaren 1777-1779 verwikkeld geraakt in de al eerder genoemde incidenten rond
de bouw van een Rooms-Katholieke kerk aldaar. Zijn tolerante opstelling in de
ze kwestie had indertijd, volgens Te Water zelf, 'een verschrikkelijke haat tegen
mijn persoon, en dus ook tegen mijnen Evangeliedienst' veroorzaakt, zodat 'ik
van toen af mijne toehoorders altijd zonder moeite konde tellen'20. Een geruime
tijd werd hem zo de lust in zijn studies ontnomen21. Uiteindelijk werd hem in
1779 de kans geboden om in Middelburg aan de 'Illustere School' wijsbegeerte
en vaderlandse historie te gaan doceren, een kans die hij met graagte aanvaard
de. In 1785 zou hij tenslotte Zeeland verlaten om hoogleraar in Leiden te wor
den.
Met deze gelijkgestemde geest geraakte Van de Perre al spoedig bevriend. In
zijn autobiografie verhaalt Te Water tenminste omstandig hoe hij vlak na zijn
komst naar Middelburg in 1780 door Van de Perre werd overgehaald om toe te
treden tot diens - toen juist gevormde - 'Natuurkundig Gezelschap', en dit on
danks het feit dat Te Water zich - naar zijn eigen zeggen-toch niet direkt tot de
natuurkundige wetenschappen aangetrokken voelde-2.
Een weigering zou echter 'onheusch' geweest zijn, en zo zien we het gebeuren
dat Te Water 'met vermaak en nut' wekelijks in de winter 'de schoone lessen
hoorde door de Heeren Van de Perre, Drijfhout, Ballot en andere leden gege
ven die alles staafden met welgelukte proeven'En ook zijn eigen voordrachten
die hij als 'Docerend Lid' incidenteel voor dit Gezelschap hield, schenen door de
leden 'met zekere goedkeuringe aangehoord te worden'. Te Water kan er zich
aan het eind van zijn leven nog over verbazen. 'Maar' - zo merkt hij dan ook
nuchter op - 'ik begreep, dat toegenegen vriendschap niet zelden al te gunstig
over onze gebrekkige pogingen doet oordeelen'. In deze zin typeert Te Water
ook aardig zijn relatie met Van de Perre: een toegenegen vriendschap, dat was
het zeker, alleen dan toch wel een, die niet op een gezamenlijke belangstelling
voor de natuurwetenschappen was gebaseerd. Wat verbond deze twee dan wel?
Een blik in de brieven die Van de Perre met Te Water in diens Middelburgse pe
riode gewisseld heeft verheldert veel, al moet gezegd worden, dat Van de Perre
zich in zijn brieven een uiterst behoedzaam man betoont. Als het maar enigszins
mogelijk is, dan drukt hij zich in algemene termen uit, die een niet-ingewijde
vaak weinig zullen zeggen. Uitdrukkingen als 'onze propositie', de 'bewuste
zaak' de 'gezegde prijs' en dergelijke komen vaak voor en duiden bovendien op
een geregeld mondeling contact. Wat dat betreft zijn de brieven die dateren uit
de Leidse periode van Te Water (met een vanzelfsprekend geringer mondeling
contact) beduidend gedetailleerder. Niettemin valt er uit de eerste reeks van
brieven toch een duidelijke gemeenschappelijke interesse op te maken. Niet de
natuurkunde, ook niet de theologie, maar vooral de liefde tot het boek, hèt sym
bool van geleerdheid bij uitstek, verbond de twee vrienden. Over en weer wor
den veilingcatalogi uitgewisseld en boeken geleend of zo mogelijk geschonken.
Op veilingen fungeert Te Water regelmatig als tussenpersoon voor Van de Per-
re, terwijl die op zijn beurt weer het inbinden van boeken voor Te Water ver
zorgt23. Deze gezamenlijke belangstelling voor het boek komt ook duidelijk
naar voren tijdens de reis die de beide heren in het voorjaar van 1781 door de
Oostenrijkse Nederlanden voert.
24