Deze tocht met het statiejacht van de Representant Van Lynden tot Blitterswyk en de royale ontvangst die hun op verschillende plaatsen ten deel viel weet Te Water zich in zijn 'Levensberigt' nog goed te herinneren24: Eenmaal doorreisde ik Brabant en Vlaanderen, in gezelschap van den Heere Van de Perre de Nieuwerve. Nooit hebbe ik aangenamer en ook onkostelijker gereisd, want die edelmoedige Man wilde niet, dat ik met hem over de reiskosten zoude afreke nen. Niets van belang bleef in die Gewesten onbezocht, doch allerminst te Brussel. Hier konden geene aanzienlijke Bibliotheken, als die van Bourgondie, van de Heer- en Gerard, des Roches en anderen ongezien blijven, ook niet van de zoogenaamde Bollandisten, toen ijverig bezig met de voortzettinge der bekende Acta Sanctorum, en voorzien van oude en onuitgegevene Grieksche en Latijnsche Handschriften, die voor dat groote werk geschikt waren. Mijn reisgenoot en ik hadden groote begeerte om twee dingen in oogschouw te nemen. Het eerste was het uitgebreide Kabinet van Prins Karei van Lotharingen, bevattende Boeken, oude en nieuwe Penningen, alle soorten van Horologiën, modellen van Werktuigen van allen aard, enz. Dit Kabinet zou toen welhaast verkocht worden, en was niet meer te zien, waarom alle de kamers reeds verzegeld waren, en wel op openbaar gezag. Doortusschenkomste van mijnen Vriend Gerard werden de deuren ontzegeld, en wij zagen met verwonderinge al het schoone van 't Kabinet, waarvan zelfs de gedrukte Catalogen waardig zijn bewaard te worden. Het andere was een groot aantal van Boeken en Handschriften, met goed beleid gekozen uit alle de Bibliotheken der gewezene Jesuiten in Brabant, Vlaande ren en elders in de Oostenrijksche Nederlanden. De deuren der Kerke, in welke de verzamelinge van dat alles geplaatst was, mogten toen niet geopend worden. Hier om was de toegang, die zelden vergund werd, zeer ongemaklijk. Doch die moeilijk heid is rijkelijk vergoed door het zien van een groot aantal van zelden voorkomende drukken van oude schrijvers, ook van werken betreffende de Nederlandsche ge schiedenissen. Allermeest verwonderde ik mij over vele Handschriften van Griek sche en Latijnsche schrijvers. Tot nut van Letterkundigen hebbe ik de voornaamste MSS. met een potloot aangeteekend, een berigt van sommige aan hun gegeven, die er eenig belang bij konden rekenen. Op dien tijd was het voor mij genoeg, dat ik aan mijne nieuwsgierigheid had kunnen voldoen. De historicus en verzamelaar in Te Water had zijn hart weer eens kunnen opha len! Als een uitvloeisel van deze reis bezorgt Te Water aan Van de Perre tenslot te nog een zeldzaam exemplaar van een Hebreeuwse Bijbel; dit naar aanleiding van een 'Biblia Hebraica', die Van de Perre gezien had in de Abdij van St. Pieter te Gent. Kennelijk voelde Te Water zich toch geroepen om iets aan de mecenas te vergoeden. Hij had het niet beter kunnen treffen, want Van de Perre betoont zich als een kind zo blij met het geschenkHij schaamt zich er haast voor dat zo'n waardevol werk nu in zijn 'Boekerij' terecht is gekomen, waardoor 'deze schat' nu aan de bibliotheken van 'mannen van kennis en geleerdheid' ontroofd zal zijn. Niettemin hoopt hij er in de toekomst een veelvuldig gebruik van te maken. Het ontzag voor de Heilige Schrift zat diep bij Van de Perre. Dat wordt jaren la ter ook nog door Van der Palm bevestigd, wanneer deze vertelt dat Van de Perre bij zijn veelvuldige Bijbelstudies bijzonder gehinderd werd door een gebrek aan kennis van het Hebreeuws. Juist die taal 'waerin de gewyde bladeren beschreven zyn'25. Hij had weliswaar in de laatste jaren van zijn leven nog geprobeerd om zich door het 'doornbosch der Hebreeuwsche spraekkunst' heen te werken, maar in deze opzet schijnt hij toch niet geheel te zijn geslaagd. Voor Van de Per re dus een reden te meer om ontzag te hebben voor hen, die deze taal wel beheer sten: de 'mannen van kennis en geleerdheid'. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 55