Vergeleken met hen acht Van de Perre zichzelf maar zeer gering. Zijn eigen be kwaamheden verzinken als het ware in het niet bij alle wetenschap en geleerd heid die hij anderen toedicht. Hij toont hier een gevoel van bescheidenheid dat ook in andere situaties wel valt te constateren, en dat toch opmerkelijk geacht mag worden bij iemand met zijn aanzien en achtergrond. Slechts één terrein vormt hierop duidelijk een uitzondering. Op financieel ge bied past Van de Perre dan ook geen bescheidenheid. In heel Zeeland was er im mers maar met moeite een groter fortuin te vinden dan dat van het echtpaar Van de Perre-Van den Brande. Bovendien was dit huwelijk niet met kinderen geze gend, en zo stond aan Van de Perre dus niets in de weg om juist diegenen te on dersteunen, die hij zo hoogachtte: de predikanten en wetenschapsbeoefenaren. Begunstiger van predikanten en anderen Het is niet eenvoudig om Van de Perre's rol als geldschieter te beoordelen. Bij geldelijke schenkingen wordt er immers meestal niet zo aan de weg getimmerd. We kunnen dan ook slechts fragmentarisch achterhalen aan wie, of aan welke in stellingen hij financiële ondersteuning heeft gegeven. Wat de instellingen be treft ligt zijn steun aan de Middelburgse genootschappen voor de hand. We we ten bovendien dat Van de Perre ook grote bedragen geschonken heeft aan de Natuur- en Geneeskundige Correspondentie Sociëteit. Verder lijkt zijn steun aan het in 1787 opgerichte Haagse 'Genootschap tot Verdediging van den Chris- telyken Godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche Bestrijders' zeer waarschijn lijk, maar gegevens die dit kunnen staven ontbreken helaas26. Ook personen hoeven niet te vergeefs bij het echtpaar om steun aan te kloppen. Zo ondersteunen zij in 1778 op verzoek van Ds. H. A. Tollé (1729-1798), de pre dikant van Hulst, een zekere Lodewijk, die daar in het 'Coffij-huis' te werk was gesteld27. Tollé had zich over deze jongen ontfermd en zag toe op zijn vorderin gen 'in 't scheren, lezen en schrijven'. Als stimulans schenken de Van de Perre's hem nu een rijksdaalder per week, waarop Tollé de jongen regelmatig 'uit naam van Uwe Excellentie' de 'noodige voorzigtigheid en zedigheid' aanbeveelt. Ook een neef van Tollé mag in de gunsten delen. Hierdoor wordt verhinderd - aldus Tollé - dat nu 'Oost-Indiën zijn vaderland zou moeten worden'. 'Ach', zo ver zucht hij'dat Uwe Excellentie de hand niet van hem aftrekkemaar hem steeds tot een Begunstiger zijHij dankt het echtpaar met een gedichtje. Een ander voorbeeld dateert uit 1785. Ditmaal viaTe Water, steunen zij dat jaar de aan lager wal geraakte Ds. Renatus Stenhuys, een voormalig predikant te Liefkenshoek. Een man die als gevolg van een aantal onverkwikkelijke affaires in 1756 uit zijn ambt was gezet, en die sindsdien slechts heimelijk door enige vrienden in Zeeland ondersteund werd. De hele zaak, te ingewikkeld om hier weer te geven, had in de tijd zelf nogal wat gemoederen in beweging gebracht, en zelfs de rustige Nagtglas kan zich er ruim een eeuw later nog over opwinden. In zijn bekende Levensberichten van Zeeuwen, waarin dit alles uitvoerig besproken wordt, noemt Nagtglas de predikant een 'mishandeld man', wiens levensge schiedenis een 'opmerkelijke bijdrage vormt tot de zonderlinge rechtspleging der achttiende eeuw, toen onze Staatsinstellingen door en door bedorven waren'2x. In ieder geval is Stenhuys tijdens zijn leven maar nauwelijks gerehabi liteerd, en is hij tot aan zijn dood zwaar onder het voorgevallene gebukt gegaan. In zijn brief aan Te Water kenschetst Van de Perre de man dan ook als 'ellendig', 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 56