en hij dankt Te Water bijzonder voor de gelegenheid die hij hem verschaft heeft om de predikant te helpen. Over bedragen worden we in deze brief niet inge licht, maar we mogen wel aannemen, dat Stenhuys voorlopig financieel uit de zorgen was. Over Van de Perre's motivatie tot dit soort schenkingen worden we iets meer ge waar bij een derde voorbeeld, afkomstig uit de briefwisseling van Van de Perre met de Utrechtse hoogleraar in de theologie Prof. Gisbertus Bonnet (1723- 1805)29. Bonnet blijkt de belangen te behartigen van een zekere Ds. Jacob van Loo, predikant te Ootmarsum, in die dagen een gevierd schrijver van allerhande stichtelijke lektuur in een uitermate pathetische stijl30. Deze Van Loo was in grote financiële problemen gekomen als gevolg van het faillissement en het over lijden van zijn schoonvader, de bekende Loosdrechtse predikant en porseleinfa brikant Ds. Joannes de Mol. Tot overmaat van ramp had diens zoon (en Van Loo's enige zwager) Huybert de Mol kort daarop ook nog een minderjarig meisje geschaakt; een amoureuze daad, die hem niet in dank werd afgenomen, en waar voor De Mol jr. in 1784 een boete van 3000,- kreeg opgelegd". Zeer waar schijnlijk had Van Loo ook hierbij financieel moeten bijspringen. In ieder geval werd hij nu zelf ook door schuldeisers belaagd, en op de een of andere manier was dit Van de Perre ter ore gekomen32. De 'beklagenswaardige omstandigheden van den predicant Van Loo' hadden hem gevoelig getroffen, zo schrijft hij aan Bonnet, vooral ook vanwege de 'deugdzame grondbeginselen'waardoor Van Loo zichzelf in de problemen had gedompeld. Hij wenst hem dan ook te helpen, en wel in de eerste plaats omdat hij (vdP.) in het zojuist gepasseerde jaar 1785 een 'meer dan uytstekendgunstbe- wys' van de 'Goddelyke Voorzienigheid' had ontvangen, zodat hij nu naar een gelegenheid uitzag om daarvoor een 'op het Evangelium gegronde dankofferan- de' te brengen. In Van Loo zag hij deze mogelijkheid, en dat nog eens temeer daar binnenkort bij Van Loo een kritiek ogenblik zou aanbrekenhet moment waarop hij zich 'tot zijn overgrote schade' zou moeten ontdoen van al datgene wat voor 'een Lief hebber van Geleerdheid en Wetenschap op aarde het kostbaarste is, (na het le ven, de gezondheid en de naast aanhorige), te weten een voorraad van goede boeken en schriften'. Een gedwongen verkoop van je bibliotheek! Iets ergers kon de boekenliefhebber Van de Perre zich nauwelijks voorstellen. Met hulp wordt dan ook niet geaarzeld. Een wissel van 1500,- vergezelt de brief aan Bonnet, die - zo veronderstelt Van de Perre - voor de juiste bestelling van het bedrag wel zal weten zorg te dragen. Voor de toekomst kunnen zij dan samen nog wel nadere plannen uitwerken om Van Loo verder te helpenDaarbij zal dan bovendien een goed gebruik van de geschonken gelden gegarandeerd moeten worden, want dergelijke 'securiteiten' wenst Van de Perre toch wel. Wat hij beslist niet wenst, zo blijkt uit zijn brief aan Bonnet, dat is een door Van Loo geschreven bedankbrief. 'Ik verg geen ander bewijs als het handschrift van dien Heer, dat hij de gemelde penningen heeft ontfangen' zo werd door hem onder streept aangegeven33. Wie de geschriften van Ds. van Loo kent zal dat ook niet verwonderen. Diens overgevoelige stijl, door Breekveldt gekarakteriseerd als een 'grondelooze kolk' van sentimenten34, zou zelfs Van de Perre te veel zijn ge wordenhoezeer hij de 'gevoels-literatuur' als genre op zichzelf ook mocht waar deren35. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 57