ve, mildelyk de hand zouden bieden tot goedmakinge der onkosten'14. Ook op dit punt liet de provincie Zeeland zich aanvankelijk niet onbetuigd. In het op richtingsjaar 1779 mocht de Sociëteit direkt al rekenen op de begunstiging van een vijftal Middelburgse regenten15. Uiteraard behoort de oud-representant Van de Perre daarbij, maar verder ook nog Mr. D. Radermacher, Mr. W.A. Kien van Citters, Mr. D. Tulleken en tenslotte de arts en kiesheer van Middel burg E.Ph. van Visvliet. Opvallend genoeg behoren deze heren allen (op Van Visvliet na) tot het 'Na tuurkundig Collegie' rond Leendert Bomme. Trouwens ook Bomme zelf was- zoals hierboven al bleek - een groot aanhanger der Sociëteit. Overigens behoor de Van Visvliet wel tot de eerste leden van het nieuwe Natuurkundig Gezel schap, terwijl ook Ds. 's-Gravezande, een der docerende leden, zich van het be gin af aan voor de Sociëteit inspande om correcte 'Sterflijsten' samen te stellen Kortom er mag een duidelijke verwevenheid geconstateerd worden tussen de Middelburgse aanhangers van de Sociëteit en het Natuurkundig Gezelschap. Deze verwevenheid wordt nog sterker wanneer Van den Bosch kenbaar maakt dat hij graag lokale 'Departementen' van de Sociëteit tot stand gebracht zou zien. In Middelburg wordt aan zijn oproep direkt gehoor gegeven, en wordt een bestuur gevormd onder leiding van Radermacher en Van de Perre, terwijl Leen dert Bomme als secretaris en Ds. Jona Willem te Water als thesaurier optre den17. Ook in Zierikzee en in Vlissingen wordt dit voorbeeld nagevolgd, maar in deze plaatsen schijnen de Departementen of 'Classes' van de Haagse Sociëteit weinig succes te hebben gehad. Van den Bosch zwijgt in ieder geval over deze plaatsen wanneer hij een waarnemer van de Sociëteit te Delft eveneens wil aan sporen tot de organisatie van een dergelijke lokale afdeling: 'De vorderingen in eenige plaatsen zijn al vrij weezendlijk'-zo schrijft Van den Bosch in juni 1781 'vooral te Haarlem, Enkhuizen, Zutphen, Middelburg, Amsterdam en Gronin gen'18. De Middelburgse afdeling wordt zelfs ten voorbeeld aan de overige plaat sen in het land gesteld door een initiatief dat de Classis Middelburg in het najaar van 1781 onderneemt en waarvan in de Verhandelingen van de Sociëteit uitvoe rig verslag wordt gedaan19. Het betrof hier een verzoekschrift van de Classis Middelburg gericht aan de re gering van de stad, om te verordenen dat iedere lijkdienaar voortaan in het sterf huis zou moeten vragen naar 'de sterfziekten, 't beroep of handwerk' van de overledene, de burgerlijke staat, de godsdienst en 'andere noodige bijzonderhe den'. Alles in te vullen op een door de Classis voorgesteld invulformulier. Ook werd de regering van de stad gevraagd om de zaak van de Sociëteit te bepleiten bij de plaatselijke 'praktizijnscolleges in de Genees- en Heelkunde', hetgeen de 'juister opgave der ziekten' ten goede zou komen. De goede ontvangst van dit request bij de magistraat zal overigens wel bij voor baat hebben vastgestaan. Het stuk werd namelijk behandeld door de raadsleden Martinus Veth van de Perre en David van Visvliet, die beiden nauw verwant wa ren aan twee van de indieners van het verzoekschrift, te weten Johan Adriaen van de Perre en Egbert Philip van Visvliet. In elk geval kwam de verlangde ver ordening af, en werd hierna eveneens de medewerking toegezegd van de 'geza- mentlyke Practizeerende Medicinae Doctoren te Middelburg'. Voortaan zou den zij de secretaris van het Departement j aarlij ks voorzien van een rapport met daarin opgetekend de voorgevallen 'endemische en epidemische ziekten'. Een grote vooruitgang, waar Ds. 's-Gravezande eerder dat jaar te maken had gehad met een aantal 'zich doof houdende geneesheeren'. Hierdoor was hij bij de sa- 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 61