menstelling van een beredeneerde sterflijst enorm gehinderd. Spijtig genoeg heeft de Sociëteit van deze verworvenheden maar nauwelijks meer kunnen pro fiteren. Wat was er namelijk gebeurd? Na het enthousiaste eerste begin was de zaak in Den Haag enigszins uit de hand gelopen. Zo waren er bijvoorbeeld alleen al vier delen van de 'Verhandelingen' nodig geweest om de gecompileerde waarne mingen over het jaar 1779 uit te geven. Dit had bovendien zoveel van de finan ciën gevergd, dat de drukpers sedert juli 1784 'by gebrek aan genoegzame pen ningen' leeg had moeten staan20. Hierdoor kon men pas in 1785 beginnen met de uitgave van de weerkundige waarnemingen van het jaar 1780. Verder was het ook nog een beletsel, dat de berichten van de correspondenten vaak uiterst traag binnenkwamenVan verschillende geneeskundige correspondenten moesten de observaties over het jaar 1782 in 1787 nog binnenkomen21. De geneeskundige waarnemingen van 1780 verschenen door al deze vertragingen eerst in 1789. Alle aktualiteit was daarmee totaal verdwenen, en het was voor Van den Bosch dan ook een voortdurend worstelen om de Sociëteit gaande te houden. Niettemin betrof zijn voornaamste zorg aanvankelijk toch zeker de financiën. Voor het laten drukken van de eerste verhandelingen had de Sociëteit zelfs geld moeten lenen, en het was dan ook geen wonder dat Van den Bosch zich veel moeite getroostte om de regenten aan zich te binden. In 1780 lanceerde de Socië teit daarom de officiële titel van 'Mecenas' .Iedere regent die j aarlij ks tenminste de dubbele contributie van twee gouden ducaten zou willen voldoen mocht aan spraak maken op deze eretitel. Een fraai gezegeld diploma werd daarbij in het vooruitzicht gesteld22. Spijtig genoeg voor de Sociëteit lieten toch maar weinig regenten zich deze nieuwe waardigheid aanleunen. Zo staan er in de gepubli ceerde lijst van medewerkers en begunstigers voor heel Zeeland slechts vijf me cenaten vermeld. Twee te Middelburg (Radermacher en Van de Perre), twee in Vlissingen (N.C. Lambrechtsen en F.A. Roseveld Cateau) en één in Zierikzee (A. van der Schatte)15. Onze Van de Perre bevond zich dus onder hen. Geen ver rassende zaak, gezien zijn hele interesse en achtergrond, maar voor de Corre spondentie Sociëteit wel uiterst plezierigVan de Perre hield zich namelij k totaal niet aan de gesuggereerde dubbele contributiemaar ontwikkelde zich daarente gen tot een van de belangrijkste geldschieters van de Sociëteit. Het lijkt er veel op dat Van de Perre vlak voor zijn dood in 1790 haar voornaam ste begunstiger was. De verhandelingen van de Sociëteit spreken na zijn overlij den in ieder geval van een 'allergevoeligste slag' die zij daardoor ontvangen heeft23. Menigmaal was de Sociëteit het onderwerp van zijn 'mildaadigheid' ge weest, en zij had dan ook nog veel van deze 'Mecenas' te verwachten gehad. Weliswaar worden we hier over bedragen niet ingelicht, maar dat het meer dan een formele beleefdheid was, blijkt duidelijk uit de opmerking van de toenmali ge secretaris dat hij vurig hoopte dat de 'mildaadigheid onzer Mede-Ingezete nen' dit verlies een weinig zou vergoeden. Deze opmerking werd neergeschre ven in september 1790, toen ook Iman Jacob van den Bosch inmiddels was over leden. Het verlies van de beide heren heeft de Sociëteit in elk geval niet geholpen om haar bestaan te verlengen. In 1793 is nog één deel van de verhandelingen ver schenen, waarna de Sociëteit een zachte dood is gestorven. Omtrent Van de Perre's financiële betrokkenheid bij de Correspondentie Socië teit worden we nog iets nader ingelicht door een opmerking in de postuum ver schenen autobiografie van zijn vriend Jona Willem te Water. Te Water, die in zijn Middelburgse periode de financiën van de 'Classis' der Sociëteit had be- 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 62