partement geholpen bij hun uitrusting 'tot de Zeevaart'Ook is er een plaatselij - ke 'Spinschool' opgericht, 'waarin de jeugd door Pryzen van den Oeconomi- schen Tak bemoedigd wordt'. Dat jaar is Van de Perre echter al uit het bestuur van het departement Middelburg verdwenen. En alhoewel de Chronyk Alma- nach nog wel de namen van drie nieuwe bestuursleden noemt, (te weten Meinard van Visvliet, Phenix Isaac Boddaert en B. van de Kreeke) is het niettemin zeer goed denkbaar dat het departement op dat ogenblik reeds vrijwel ter ziele was. Het is in ieder geval opvallend dat het in 1787 nergens meer genoemd wordt bij Van de Perre's plannen voor het Museum Medioburgense. De laatste maal dat we in dit verband iets over Van de Perre vernemen is in april 1785, wanneer hij aan het hoofdbestuur in Haarlem een 'memorie' inzendt over een verbeterde cultuur van het 'Alizarie-zaad'56. Reeds drie dagen later wordt hij voor dit schrijven uitbundig bedankt door de secretaris van de Oeconomische Tak, Ds. C.C.H. van der Aa. De heren directeuren verheugen zich zeer over Van de Perre's 'ijver en kunde tot welzijn van 't algemeen' zo laat hij aan hem weten. Men zou in Haarlem dan ook graag zien dat 'dit berigt alomme tot on- derigting aan de Departementen' kon worden meegedeeld. Alleen, zo vroeg Van de Aa zich af: zou het misschien niet beter zijn wanneer men bij het bericht de mededeling zou voegen 'dat men dit berigt aan Uw HoogEdelgeborene te danken heeft'? Immers Van de Perre's kunde zou dan aan de memorie nog 'veel gewicht' kunnen bijzetten. Maar Van de Perre voelt hier niet voor. Op 1 mei schrijft hij terug dat de tekst wel gebruikt mag worden, maar dan zonder zijn naam erbij af te drukken. Waarschijnlijk is het echter zover niet gekomen57. Overige Genootschappen Behalve van de lokale genootschappen is Van de Perre uiteraard ook lid geweest van een aantal landelijke genootschappen, die geen plaatselijke afdeling ken den. Zo wordt hij op 4 november 1784 samen met de Middelburgse predikant Ds. H.J. Krom benoemd tot 'gewoon lid' van het Provinciaal Utrechtsch Ge nootschap van Kunsten en Wetenschappen58. Binnen dit genootschap heeft hij echter voor zover valt na te gaan geen enkele aktiviteit ondernomen In juni 1786 wordt hij dan verder door Ds. C.C.H. van der Aa benaderd met het verzoek om directeur te worden van de Hollandsche Maatschappij der Weten schappen te Haarlem60. Immers, zo schrijft Ds. Van der Aa, ook in onze provin cie is uw zucht om 'nuttige konsten en wetenschappen naar vermogen alomme voort te zetten en te begunstigen niet weinig bekend'. Het zou de Holland sche Maatschappij dan ook 'bijzonder aangenaam' zijn wanneer Van de Perre met het verzoek wilde instemmen. Waarschijnlijk wilde Van de Perre niets liever. Als 'directeur' of als lid van een geleerd genootschap telde je immers extra mee, en daarbij gold als motto: Hoe meer hoe beter! Wat dat betreft moet het Van de Perre een enorme doorn in het oog geweest zijn dat hij nooit gevraagd is voor het Rotterdamse 'Bataafsch Ge nootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte' (het laatste grote genoot schap in de Nederlanden)61. Van de Perre aanvaardt het verzoek van Ds. Van der Aa dan ook met beide handen, en op 6 juni 1786 wordt hij officieel tot direc teur benoemd62. In 1787 onderneemt hij tenslotte een poging om een beschrijving van zijn plane tarium gepubliceerd te krijgen in de Verhandelingen van de Hollandsche Maat schappij De voor Van de Perre teleurstellende gang van zaken hierbij is echter door ons al eerder beschreven63. 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1983 | | pagina 73