enige maanden tevoren een vergelijkbare vacature voorgedaan, die de directeu
ren van dit instituut hadden trachten op te vullen door de aanstelling van 'een
jongeling', die in dat huis was opgegroeid en onderwezen. Nog voor het aan
vaarden van zijn betrekking zou deze jonge man te Leiden promoveren tot 'doc
tor in de Philosophie'14. Zou het nu niet mogelijk zijn, dat men onder de jonge
lingen in dat zelfde huis ook nog anderen vindt, die voor de post te Middelburg
geschikt zouden zijn? Met Van de Perre's goedvinden zou Te Water daar graag
eens navraag naar doen.
En dan is er nog een andere kandidaat: een zekere heer Van der Palm, 'predi
kant te St. Maartensdijk in 't Sticht van Utrecht, dietusschende 25 en 30jaaren-
naar gissinge - oud is'. 'Hij is ongemeen bedreven in verscheidene Oostersche en
Westersche taaien', aldus Te Water, 'en heeft den roem van groote kundighe
den. Ook staat hij bekend voor een ongemeen welsprekend man'. Desgewenst
zal Te Water ook over hem nog nadere inlichtingen inwinnenOp deze wijze ver
nam Van de Perre dus voor het eerst van de man wiens grote beschermer hij zou
worden, en die tot aan de dood van zijn vrouw (in 1794) aan zijn huis verbonden
zou blijven. De eerste indruk is blijkbaar positief. Weliswaar wist Van de Perre
in eerste instantie nog maar zeer weinig over deze jonge predikant met zijn uitge
sproken patriottische gezindheid, maar zo uit de verte lijkt het hem wel wat.
Op 10 september 1787 schrijft Van de Perre dan ook terug dat hij deze persoon
wel eens wat nader wil leren kennen. Indien mogelijk door een persoonlijke
overkomst van Van der Palm, maar in ieder geval door nadere informaties om
trent zijn 'goed humeur en karakter'. Drie dagen later zal echter het Pruisische
leger de Republiek binnenvallen, en daarmee een voortijdig einde maken aan al
le patriottische dromen in de diverse gewesten15. Velen wijken uit naar het bui
tenland, of duiken onder. Ook de jonge predikant Van der Palm behoort tot
hen. Hij voelt zich in zijn pastorie te St. Maartensdijk niet meer veilig. Op 16
september, de dag waarop de Pruisen hun intocht in Utrecht houden, vertrekt
Van der Palm naar zijn zwager in Monster16.
Eerst hier zal hij in de loop van oktober van een zekere Mr. Johan Adriaen van
de Perre de Nieuwerve vernemen, 'een man van groot vermogen en uitgestrekte
liefhebberij'. Het is de Leidse hoogleraar Schultens, Van der Palm's leermees
ter, die hem in Monster weet te achterhalenen die hem het verzoek overbrengt:
zou Van der Palm er misschien iets voor voelen om bij de genoemde heer in Mid
delburg de functie te gaan vervullen van bibliothecaris, opziener van een rijk ka
binet en dergelijke, en om tevens 'tot zijn gezelschap te wonen'17? Zodra Schul
tens vernomen had dat Jacobus Weldijk voor de post bedankt had, had hij aan
Van der Palm moeten denken, als 'volmaakt tot dat oogmerk geschikt'. Mocht
Van der Palm nadere informatie wensen, dan moet hij maar eens overkomen, of
anders contact opnemen met Ds. de Fremery, een Middelburgs predikant, die
net als Van der Palm zijn standplaats had moeten verlaten, en die nu te Haarlem
verbleef18.
Van de Perre's overhaaste vertrek naar Den Haag
Op Walcheren hadden zich inmiddels andere zaken afgespeeld. Uiteraard was
de omwenteling en de daarop gevolgde restauratie van het Oranjehuis door Van
de Perre met grote vreugde begroet. Zodra hij van de terugkeer van de Prins en
Prinses naar Den Haag had vernomen had hij hen vanaf kasteel Westhove een
felicitatiebrief gezonden19. De vreugde van zijn hart was compleet geweest toen
55