7. DE NASLEEP
Wie waren nu de deelnemers aan de plunderingen te Middelburg in 1787; voer
den zij hun werk uit volgens een vooropgezet plan en werden zij later nog
bestraft voor hun schanddaden?
Om met dit laatste te beginnen: nog tijdens het oude bewind werden pro forma
zwakke pogingen ondernomen de daders te achterhalen. De Staten van Zeeland
loofden reeds 1 juli 1787 (toen de plunderingen dus nog in volle gang waren!) een
beloning uit voor degene(n) die een plunderaar of oproermaker op heterdaad
wist(en) te betrappen. Natuurlijk sorteerde deze oproep geen enkel effect: 'de-
wyl niemand het waagen zou iemand met eigen handen uit den plunderenden
hoop te rukken'1.
Cauwenberg beschuldigt in zijn Omstandig verhaal de stadsregering zelfs expli
ciet van plichtsverzuim, medewerking aan en aansporing tot de plunderingen2.
Op de laatste pagina (132) van zijn werk merkt hij op:
'denkt in ernst aan de spreuk: 'er geschiede recht'.
Dat recht liet lang op zich wachten: eerst na de Bataafse Revolutie werd door de
Provisionele Representanten van Zeeland een Commissie tot onderzoek naar de
plunderingen van de jaren 1786, 1787,1788 ingesteld (1 maart 1796)3.
Leden van deze commissie waren:
voor Middelburg: Johan Knieriem
voor Zierikzee: Abraham Thomas Brands
voor Goes: Adriaan Willem Egter
voor Tholen: Abraham van der Net
voor Vlissingen: Johan Isaak Corbelijn
voor Veere: Johan Pieter Croes
voor het platteland: Paulus Holle
en als 'ammanuënsis': Bartholomeus Hendrik Kakenberg4.
Zij vergaderden in de Abdij en hadden tot taak uit te zoeken wie de bewerkers,
begunstigers, aanvoerders en deelnemers aan de Zeeuwse plunderingen waren
geweest.
Door onvoldoende medewerking, ja eerder tegenwerking, van de Zeeuwse Sta
ten, waarin ondanks de omwenteling de progressieven niet bepaald de overhand
hebben, en na vertragende jarenlange behandelingsprocedures van de stukken
van de commissie, komt er van een bijzondere rechtspleging niets terecht en
worden er geen vervolgingen ingesteld.
De staatsgreep van september 1801, door de Franse generaal Augereau en drie
leden van het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek, betekende in grote
trekken een terugkeer naar de toestand van vóór 1795. In Zeeland keerde de ou
de elite weer terug. 'Zoals een anonieme radicaal in 1804 observeerde zaten de
bewerkers van de plunderingen weer op het kussen'5.
Hieronder wordt in het kort de inhoud behandeld van het rapport betreffende de
plunderingen te Middelburg (Statenarchieven inv.nr. 2020, 1 deel; afschriften
hiervan en ook enige andere stukken de commissie van onderzoek betreffende
bevinden zich in het archief van mr. J._C. Clement, in de Collectie Van der Poest
Clement, en in 'Lasonder').
Een staaltje 18de eeuwse retoriek is te vinden in het voornoemd rapport: 'Van de
Spiegel, dien man op Zeelands bodem voortgebragt, gevoed, welgedaan en
groot geworden, was het voornaamste werktuijg, het welk den heersch zugtig-
72