zoo gedaan kan krijgen'. Dat hij declarant des niet tegenstaande zijne poogingen vermeer
derde, waarop gemelden Engelaar zeide: 'Als wij maar wat kunnen krijgen dan ben ik ook
van dat concept'. Dat gemelden Engelaar dan ook naa de plundering bij gemelden Haak is
gekoomen en aldaar ook heeft ontvangen 100,-Vlms. om hem declarant, welke met zijn
eigen geld de plunderaars aldaar de hand heeft gestopt, te deelen, doch dat hij declarant
nimmer daar van iets ontvangen heeft'.
BIJLAGE IV
'Op desen dag [d.i. maandag 2 juli 1787, P.S.] kwam ook een zeker dienstmaagd omtrent
op de middag in een klijn cappelletie off kroegtie in het Lombaartstraatie. Naar aldaar een
korten tijd geweest te hebben kwamen aldaar binnen 2 manspersonen, dewelke aan hunne
kleeding schippers geleken, en zeer wel gekleet waren, en zeer beschaaft in hunne reden
voeringen warenWaar van den eenen persoon zeer kort en kloek was, en den anderen een
lang persoon. Zettende een van dese twee personen zig in de vloer neder op den trap en den
anderen op een banktie, en vroegen om een glas bier, zeggende den eenen tegen den ande
ren, wat ben ik moede, en den anderen daar op antwoorde, ja ik ben ook moede want wij
hebben al wat afgedaan in dese dagen. Dog beklagende den korsten persoon den anderen
van hem niet genoeg geholpen te hebben, waar op den anderen antwoorden, dat zijn
vrouw hem tegengehouden hadde, en dit de reden was dat hij niet eerder gekomen was.
Waar op den korsten wederom antwoorden, dan zou ik eerst in mijn huys alles kort en
kleijn slaanen dan evenwel gaan eer dat ik naar een vrouw zou luysterenZeggende voorts
den kleijnsten persoon, dat hij een lijstie in zijn zak hadde alwaar nog wel 25 personen op
stonden, dog die er nu het best aan waren. Vragende daar op de vrou van het huijstie daar
dese personen nu zaten off het nu gedaan was, en van hun tot antwoord kreeg j a dat het nu
klaar was. Komende daarop een schipper ook in het gemelde huystie, welke mede een glas
bier vroeg, zeggende ik heb ook dorst. Zeggende dese laast ingekome persoon tegen de
twee voren gemelde personen, zoo mannen je hebt je wel geweertWaar op door den eerst-
gemelden geantwoord wierd, ja wij hebben al wat affgedaan in dien tijd. Waar op den
eerstgemelden een rixdaalder op den toog gooydenzeggende tegen de vrouw van 't gemel
de huijstie, dat zij eens geld daar van wederom zou geven. Die zulks deed, waar op dese
twee eerstgemelde personen van daar vertrokken, dog den laast ingekomen persoon al
daar nog bleef zitten. Zeggende hij tegen de vrouw van 't gemelde huystie, en die bij haar
stond die ook mij dit alles berigt heeft, nu kun je zeggen datje de twee voorname basen van
de plunderaars in huys gehad hebt. Waarna dese laaste persoon ook van daar vertrok zon
der de twee vorige aan hun bekent te maken. En die ook aen hun onbekent gebleven zijn
tot op den huydigen dag.'
88