zaak erfde. Van Bodel Nijenhuis is bekend dat hij een verwoed verzamelaar van
kaarten en prenten is geweest5. Hij was ook lid van talrijke geleerde genoot
schappen, waaronder de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde Het is
deze man die ons handschrift als eerste heeft afgeschreven. In de aantekeningen
die aan zijn bewaard gebleven afschrift voorafgaan, vermeldt hij dat het origi
neel zich bevond in het kasteel Popkensburg op Walcheren in het Archief van de
familie Verheye van Citters, in een bundel getiteld: Collectanea Varia. Dit origi
neel beschrijft hij als bestaande uit twee stukken: het eerste-de inleiding-telde
lOVr blz.het tweede - de eigenlijke grammatica - 2xh blz.
Op 1 oktober 1849 schonk Bodel Nijenhuis zijn afschrift aan de Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waar zijn manuscript sinds die tijd
berust7.
In 1919 werd dit manuscript - en niet het origineel - voor het eerst gepubliceerd
door J. W. Muller, want ondanks navraag bij het Rijksarchief in Zeeland, bij de
Provinciale Bibliotheek en bij de bibliothecaris van het Zeeuwsch Genootschap
te Middelburg en verder nog bij de beheerder van het Archief van de familie Van
Citters te Arnhem, was het origineel onvindbaar gebleven. 'Wij zullen ons dus
moeten generen met het afschrift van Bodel Nijenhuis' schreef Muller met nau
welijks verholen spijt, want hij was van mening dat men 'in 1849 over 't algemeen
nog lagere eischen van acribie dan thans' had
In 1975 werd op de achttiende-eeuwse buitenplaats Slot ter Hooge, die ligt tus
sen Koudekerke en Middelburg, een muur doorgebroken. Achter deze muur
werd een gedeelte van het Van Lynden-familiearchief ontdekt, dat ongeveer
zestig jaar lang aan de vergetelheid was prijsgegeven. Daarna werd dit archief
overgebracht naar Dordrecht, waar het berust bij mr. G.Th. A. baron van Lyn-
den. Inmiddels is dit archief als collectie no. 1304 geregistreerd bij het Centraal
Register van Particuliere Archieven te Utrecht. Toen A.M. barones van Lyn-
den- de Bruine en mevrouw mr. C. A. Binnerts-Kluyver op een keer uit dit ar
chief onder de letter F de map M.F. Lantsheer ter hand namen, vonden zij een
stuk met de datering 1568 in de linkerbovenhoek. Op dit moment konden zij niet
vermoeden dat het origineel waar J. W. Muller in 1919 zo vruchteloos naar had
gezocht, vóór hen lag. Zij ontcijferden het stuk en wisten daardoor dat de neer
landistiek er vermoedelijk zeer geïnteresseerd in zou zijn. Zij kwamen naar Lei
den, zoals mevrouw Van Lynden het zelf eens uitdrukte 'niet ten einde raad,
maar ten einde raad te krijgen'.
Dat dit origineel het stuk was dat Bodel Nijenhuis in 1849 had afgeschreven,
staat buiten kijf. Dit bewijst een regel uit ons handschrift die door Bodel Nijen
huis nauwkeurig is overgetrokken, namelijk: r.12 op fol.8 recto die begint met
Een Aenbindich woort [...]9. Niet alleen is de weergave van de originele letter
voortreffelijk gelukt, maar het is ook opmerkelijk dat Bodel Nijenhuis hierbij
koos voor een regel waarin zowel de gotische als de Italiaanse letter voorkwa
men, wat wijst op een goed inzicht bij deze Leidse geleerde.
2. De auteurskwestie
Op het schutblad van het afschrift is een briefje geplakt waarin Bodel Nijenhuis
zijn vermoedens uit omtrent de auteur van de grammatica: 'kan zeer wel van
D.V.C.[= Coornhert] wezen schreef hij 'of ook van de Amsterd. (of eene
Middelb.) earner van Rhetorica'. Maar - kennelijk - nadat hij autografen van
3