Branden gaf aan de hand van citaten eerst een goed overzicht van de behandelde
stof, waarna hij er de nadruk op legde dat in het kleine gedeelte na de inleiding,
namelijk: in de eigenlijke spraakleer, de puristische neiging van onze auteur
treffend is: alle Latijnse of Griekse termen worden door een Nederlands woord
weergegeven. Hiermee zag Van den Branden het hiaat gevuld tussen Coorn-
herts voorrede in de Officia Ciceronis en die in de Twe-spraack. Zijn voorstelling
van de gang van zaken is als volgt: 'In de eerste komt hij ons voor als iemand die
pas de verwaarloosde toestand van de taal heeft opgemerkt; bij het zuiveren van
vreemde woorden gaat hij met een zekere schroomvalligheid te werk en zijn
handelwijze weet hij op geen hechte grondslag te verdedigen. In 1584 stelt hij
zich aan ons voor als iemand, die het hoogtepunt van zijn actie ten voordele van
de volkstaal al een tijd achter de rug heeft en met voldoening neerziet op het
werk, dat hij zelf volbracht heeft en dat zijn volgelingen voortzetten. De stevige
basis voor de liefde tot de volkstaal, zoals we die van Coornhert mogen verwach
ten, en de overgang van de weifelende purist naar de onvoorwaardelijke voor
stander van taalzuivering vinden we hier'18.
Het aspect van taalzuivering wordt, naar mijn mening, door Van den Branden
hier te nadrukkelijk naar voor gebracht. De auteur van onze grammatica wijdt
slechts enkele regels aan het probleem van de taalzuivering, die bovendien op
een gematigd standpunt wijzen: hij wil het Nederlands niet overwoekerd zien
door bastaardwoorden en leenwoorden, waarbij hij zich vooral een voorstander
betoont van een Nederlandse wetenschappelijke terminologie. Die gematigde
stellingname blijkt ook uit zijn eigen praktijk. In dertien bladzijden tekst vinden
we bij hem de volgende bastaardwoorden: accorderen, contracten, contrarie-
teit, conversacie, creaturen, disputeren, excellencie, exempel, experiencie, fan-
tasien, fonderen, geobedieert, getracteert, grondeerde, historiën, proufyt, pro
fessie, nacien, obligacien en vocalen19. De enige gevolgtrekking die men hier
kan maken, is dat de taalzuivering van onze auteur zich uit op het vlak van het
scheppen van een Nederlandse wetenschappelijke terminologiewat trouwens
helemaal in overeenstemming is met de rest van zijn pleidooi.
Was Van den Branden zich er van bewust dat hij geen doorslaggevend bewijs
kon leveren om het auteurschap aan Coornhert toe te schrijven, in 1982 ging de
Amsterdamse historisch-taalkundige Peeters er zonder meer van uit dat Coorn
hert de auteur was van onze grammatica20.
3. Taalbeschouwing vanuit de praktijk
Volgens Muller liet ons geschrift een voor die tijd gebruikelijke gedachtengang
zien. Uitzonderlijk echter was één bepaalde idee die onze grammatica uittilde
boven het peil van menige, latere 17e- eeuwse en 18e- eeuwse grammatica, na
melijk: het principe dat alle regels en voorschriften hun oorsprong vinden in de
werkelijkheid, in de praktijk. Voorschriften op taalkundig gebied mogen niet
berusten op constructies van geleerden, maar ze moeten worden opgesteld aan
de hand van de regelmatigheden die in de taal zelf worden ontdekt. Dat was, vol
gens Muller, een principe dat overeenkomst vertoonde met de gulden 'grond
slag' van de grote achttiende-eeuwse taalkundige Lambert ten Kate, namelijk:
'De Tael-wetten, even als de Land-wetten, nu van agteren te vinden en niet te
maken'21.
De meeste aandacht - sinds 'Muller' - heeft ons geschrift gekregen van H. Klif-
5