De spraakkunst leert de juiste uitspraak van de woorden, hun schrijfwijze en
hun betekenis. Zij bestaat uit vier onderdelen: woordafleiding, spelling, klank
leer en zinsbouw. Het doel van de grammatica is: het taalmateriaal opsporen,
schaven en groeperen tot zinsdelen en zinnen die mondeling en schriftelijk kun
nen worden gehanteerd.
Elk woord is hetzij nominaal, hetzij adnominaal, hetzij pronominaal, hetzij ver
baal, hetzij adverbiaal, hetzij participiaal, hetzij conjunctioneel, hetzij preposi
tioneel, hetzij interjectioneel. Bij elk van deze onderdelen geeft de auteur ver
volgens een definitie en een aantal voorbeelden. Na het onderdeel conjunctio
neel te hebben behandeld, is onze auteur niet meer aan het vervolg toegekomen.
De definities en voorbeelden van voorzetsels en tussenwerpsels ontbreken dus.
5. Enkele kanttekeningen
In de zestiende eeuw had het Nederlands in vergelijking met het Latijn nauwe
lijks enig prestige. Het Latijn was in de Middeleeuwen de taal van het onderwijs
en van de Kerk. Op de lagere school (de zg. Duytsche schoolleerde men lezen
en schrijven in het Nederlands, maar taalonderwijs, onderwijs in de Nederland
se taal- en letterkunde, bestond niet. Men leerde Nederlands voornamelijk door
het te praten en dan nog in de vorm van een der vele Nederlandse dialecten. In
tegenstelling daarmee vormde het onderwijs in het Latijn op de zg. Latijnse
school het enige, serieuze taalonderwijs. Allerlei grammatici hadden in de loop
van de eeuwen het Latijn geordend en vastgelegd, terwijl dat voor het Neder
lands niet het geval was. Er bestond ook nog geen algemeen Nederlands. Neder
lands was in feite een verzamelnaam voor in de Nederlanden gesproken Neder
landse dialecten. Toch was de taal van de overheid in onze steden van oudsher
Nederlands: wetten, reglementen, handelscontracten, verkoop van onroerende
goederen enz.; dat alles werd in een van de Nederlandse dialecten door over
heidsinstanties op schrift gesteld. Het is vooral in de kringen van literatoren dat
de belangstelling ontstaat voor een gebruik van het Nederlands op gebieden die
tot dan toe aan het Latijn waren voorbehouden.
Zoals bekend, ontstaat de Nederlandse Renaissanceliteratuur in de jaren zestig
van de zestiende eeuw. Imitatio of wedijver met bewonderde voorbeelden uit de
Klassieke Oudheid werd in alle Westeuropese literaturen tot een stelsel verhe
ven De Klassieke Oudheid geldt voor onze nieuwe auteurs in de zestiende eeuw
als bron en kwaliteitsnorm. We mogen er van uitgaan dat ook de auteur van onze
eerste Nederlandse spraakkunst volgens het imitatio-principe heeft gewerkt.
Deze auteur betoont zich een voorstander van het gebruik van het Nederlands in
wetenschappelijke geschriften en dit ten voordele van de Nederlander die geen
kennis heeft van vreemde talen. Een dergelijk pleidooi voor het Frans uit die tijd
is algemeen bekend: in 1549 publiceerde de Renaissancedichter Joachim du Bel-
lay zijn La deffence et illustration de la langue franqoyse. Minder algemeen be
kend is dat dit pleidooi grotendeels was ontleend aan een Italiaans werk, name
lijk aan Sperone Speroni's Dialogo delle Lingue24Iets dergelijks is wellicht ook
bij onze auteur het geval: naar de bronnen die hij in zijn pleidooi heeft gehan
teerd, dient althans te worden gezocht. Maakte hij gebruik van een Latijnse of
Italiaanse bron of wellicht van een Franse bron? Zelf heb ik ernaar gezocht,
maar helaas zonder resultaat tot nu toe. Maar ik vestig hier de aandacht op een
interessante passage bij onze auteur die, nadat hij een en ander heeft opgemerkt
8