gen vergoeding konden leden van de Middelburgse burgerij hier tekenonderwijs verkrijgen. Het bestuur van deze instelling was echter geheel in regentenhan den. De voorlezingen van het Middelburgsch Departement en van de beide na tuurkundige genootschappen waren uitsluitend voor een zeer select publiek van 'standgenoten' van Van de Perre toegankelijk. Het gehele Middelburgse ge nootschapsleven werd gedomineerd door de regentenaristocratie en was naar beneden toe gesloten. Eerst in de jaren negentig toen het aantal leden van de di verse gezelschappen begon terug te lopen en men moeite kreeg de zaken gaande te houden, werden zoals gezegd, mondjesmaat vertegenwoordigers van de so ciale groepen onder de regentenstand toegelaten. Pas na de revolutie van 1795 zouden deze groepen in grotere getale in deze genootschappen kunnen door dringen Het is daarom niet waarschijnlij k dat de aan het Museum verbonden bi bliotheek een echt openbaar karakter heeft gehad. In 1791 ging deze bovendien weer ter ziele112. Fardons voorstellen over de rol van de overheid waren evenmin geschikt om veel aanhang in de leidende kringen van het genootschap te verwerven. In de optiek van directeuren was het alleen maar logisch dat het genootschap werd benut om bestuurlijke problemen te laten analyseren. Het ging echter niet aan dat de over heid als verlengstuk van het genootschap moest optreden en tot blote uitvoerder van elders bedachte hervormingsplannen werd gereduceerd. Bovendien strook te het 'nationale' karakter van Fardons voorstel met de Staten-Generaal als mid delpunt niet met de voorstelling die de Zeeuwse regenten er van de constituti onele verhoudingen in de Republiek op na hielden. Ook in de periode na 1795 bleven de Zeeuwse Bataven hardnekkig vasthouden aan de provinciale souve- reiniteit en kantten ze zich tegen het bijeenroepen van een Nationale Vergade ring. Niet alleen de gedachtenwereld waaruit plannen als de Maatschappij voor Nutti ge Projecten voortkwamen was het genootschap vreemd, ook met de sociale groepen waarin dergelijke voorstellen enthousiaste, zij het niet altijd even nuch tere reacties opriepen, had het genootschap nauwelijk enige affiniteit. Dit was al aan de oppervlakte gekomen bij de lotgevallen van de Walcherse departemen ten van de Oeconomische Tak in de jaren tachtig en bleek nog eens te meer uit de genootschapsreactie op de stichting in 1793 van een departement Middelburg van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeenhet voorbeeld waarop Fardons maatschappij was gemodelleerd. Oprichter van dit departement was Jacobus Watervliet (1740-1800), een kleine Middelburgse rentenier zonder relaties of familieconnecties. Watervliet, die een amateur-natuuronderzoeker was en diverse onderzoeksverslagen in de Verhan delingen geplaatst had weten te krijgen, werd in 1786 het genootschapslidmaat schap aangeboden. Sociaal geaccepteerd werd hij echterniet. Tot de vergaderin gen van het Middelburgsch Departement van het genootschap werd hij bijvoor beeld nooit uitgenodigd113. Aan het eind van de jaren tachtig werd hij direct lid van het Nutdat voor leden die in de eigen woonplaats geen afdeling hadden een speciaal departement had opgericht. Tot 1795 bleef hij het enige lid van het Zeeuwsch Genootschap dat connecties met het Nut onderhield. Het nieuwe Nutsdepartement Middelburg, dat onder zijn leden vooral ambachtslieden, klerken, notarissen, medici en schoolmeesters telde en na 1795 vele Bataafse lei ders en voormannen van de Vaderlandsche Sociëteitde Bataafse politieke club in Middelburg leverde, had aanvankelijk nogal te lijden van verdachtmakingen 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 100