SLOTBESCHOUWING
In de periode 1769-1794 ontwikkelde het Zeeuwsch Genootschap zich tot een re
gionaal instituut bij uitstek. Bij de recrutering van directeuren lag de nadruk op
Zeeland of liever gezegd op Walcheren, het politieke zwaartepunt van het ge
west, en ook bij de aanstelling van leden poogde men, met iets minder succes,
het genootschap een Zeeuws karakter te gevenHoewel het genootschap zich als
nationale instelling presenteerde, bleken in de praktijk de accenten anders te
worden gelegd. De wijze waarop het prijsvrageninstituut werd gehanteerd duidt
erop dat het genootschap zijn verkregen prestige vooral trachtte te benutten
voor de oplossing van de eigen Zeeuwse problemen en de bevordering van de ei
gen Zeeuwse cultuur. De produktie van verhandelingen was eveneens een
Zeeuwse aangelegenheid, temeer daar de niet-Zeeuwse leden het op dit punt lie
ten afweten. Deze gewestelijke oriëntatie, tezamen met de uiterst geringe aan
dacht voor ledenwerving in de landgewesten, maken het weinig aannemelijk dat
het genootschap opzettelijk een rol heeft willen spelen in de geleidelijke groei
naar meer culturele eenheid in de loop van de tweede helft van de achttiende
eeuw. Hoogstens hebben voorschriften als het consequente gebruik van het Ne
derlands in de genootschapspublicaties en het feit dat incidenteel in verhandelin
gen en prijsvragen meer landelijk relevante thema's werden aangesneden, aan
dit proces een onbedoelde en zijdelingse bijdrage geleverd. Het perspectief van
een eenheidsstaat of zelfs maar van een politiek getint natiebesef viel in het ge
nootschap niet te bespeuren. Al had men weinig op met de landgewesten, de gro
te presentie van Hollanders in het genootschap maakt duidelijk dat men zich aan
Holland's suprematie niet kon onttrekken. In dit opzicht vertoont de culturele
relatie met Holland een voor de hand liggende parallel met de politieke verhou
ding tot dit gewest. Enerzijds een trots regionaal zelfbewustzijn, aan de andere
kant een onafwendbare noodzakelijkheid aansluiting te zoeken bij de Hollandse
beleidslijnen, dit alles tegen de achtergrond van een scala van gelijke politieke
en economische belangen en gemeenschappelijke culturele kenmerken.
De nauwe relatie met de overheid en de heersende kerk was er weliswaar voor
verantwoordelijk dat het genootschap zich al snel een erkende plaats in de sa
menleving had weten te verwerven, maar deze symbiose had ook zijn prijs. De
hiërarchische ledencategorieën die in het genootschap werden gehanteerd, cor
respondeerden met de sociale structuur van de Republiek onder het Ancien Ré
gime. Aan deze hiërarchische indeling werd strikt de hand gehouden en met na
me waar het Zeeuwen betrof was er van een open recrutering gebaseerd op ver
dienste maar zelden sprake. De verbondenheid met de heersende kerk had tot
gevolg dat dissenters en met name doopsgezinden en remonstranten, die in de
tweede eeuwhelft een verhoudingsgewijs zeer groot aandeel aan de cultuur had
den, in de groep niet-Zeeuwse leden zeldzaam en in het contingent Zeeuwse le
den praktisch een uitzondering waren. De onderschikking aan de gewestelijke
overheid was er verantwoordelijk voor dat het genootschap zich niet manifes
teerde als een bolwerk van vernieuwingsgezinde krachten. Het volgde wat de
meerderheid van directeuren voorschreef en was gematigd stadhouderlijk ge
zind. Dit leidde overigens niet tot een heksenjacht op patriotten, burgelijke
noch aristocratische. Beiden groepen konden ongehinderd aan het genoot
schapsleven blijven deelnemen. Omdat de patriotse regenten voor hun politieke
keuze maar weinig ideologische en vooral pragmatische motieven hadden, ble-
64