Die opvatting vond zijn oorsprong in het Nederlandse humanisme dat in de
tweede helft van de achttiende eeuw, zeker onder de elite, maar weinig aan
kracht en vitaliteit had ingeboet. Men kan dit terugvinden in de bloei van de La
tijnse poëzie2, in de Nederlandse literatuur van deze periode die nog voor een
goed deel in het teken van renaissance en humanisme stond3, in het beklijven
van de classicistische kunstopvattingen4 en tenslotte vooral in het karakter van
het Nederlandse onderwijssysteem, vertegenwoordigd door Latijnse Scholen en
universiteiten, die beide nog grotendeels in de ban van het humanistische scho-
lings- en wetenschapsideaal verkeerden5. De gehechtheid van de Zeeuwse elite
aan dit ideaal wordt treffend verwoord in een brief van de rector van de Latijnse
School in Middelburg, E.C.d'Engelbronner, die nog in 1810 aan zijn curatorium
(volledig bemand door genootschapsdirecteuren) schreef: 'Het zijn de studiën
der oude letterkunde aan dewelke Europa voor weinig eeuwen het geluk te dan
ken had, dat de banden der hiërarchie van Rome's beeldendienaar en der dwin
gelandij van zoveele overheerschers geslaakt wierden. Men heeft dit pad in vele
landen verlaten, langs hetwelk alleen men tot waarheid, deugd [cursivering van
mij, WWM] en schoonheid geraakt en men heeft zich op het dwaalspoor eener
halve verlichting en halve beschaving gaan begeven en men heeft daardoor eene
wijsbegeerte zonder wijsheid, eene rechtsgeleerdheid zonder recht, eene bur
germaatschappij zonder geluk en welvaart der burgeren en eindelijk een chris
tendom zonder Christus in veele landen geboren zien worden. Eene soliede be
oefening der geschiedenissen en der Grieksche en Latijnsche letterkunde zijn al
leen in staat om het opkomend geslagt voor eene terugkeerende barbarie, of het
geen erger is, voor eene halve verlichting en voor schijngeleerdheid te bewa
ren'6.
Deze ontboezeming, die nog gemakkelijk met tientallen andere uit de tweede
helft van de eeuw zou kunnen worden aangevuld7, was kenmerkend voor de on
derwijsdoelen van het schooltype waaraan het overgrote deel van de genoot
schapsleden hun opleiding waren begonnen. Dergelijke uitlatingen laten niet al
leen zien hoe nauw het nationalein de Opstand wortelende besef en het gerefor
meerd protestantisme met de Nederlandse versie van het humanisme waren ver
bonden8, maar tevens hoe richtinggevend voor de wetenschapsbeoefening dit
beschavingsideaal nog was. Dit behoefde niet te betekenen dat men zich voor
nieuwe ontwikkelingen afsloot. Ook in de zeventiende en vroege achttiende
eeuw was dit niet het geval geweest. Het stelsel van Descartes en later dat van
Newton was bijvoorbeeld zonder schokken, weliswaar via een omweg, in de uni
versitaire curricula geïntegreerd9. De opmars van de natuurwetenschappen met
het daarbijbehorende succes van de inductieve methode en de ontwikkeling van
Nederlandse verlichtingsconcepties bleken dit traditionele ideaal echter alleen
maar te kleuren zonder het te kunnen vervangen10.
Dit beschavingsideaal was voor de Zeeuwse politieke en culturele elite, gepokt
en gemazeld door een humanistisch getinte vorming op school en universiteit, de
leidraad bij de bevordering van 'nuttige' kunsten en wetenschappen, het centra
le motief voor de oprichting van het genootschap. Het is zelfs zeer aannemelijk
dat naarmate het klassiek Arcadië waarin de Zeeuwse elite zich waande, als ge
volg van de economische en politieke problemen meer in gevaar werd gebracht,
het verlichte vernisje afsleet en zij met steeds groter verlangen naar de zeven
tiende eeuw, de bloeiperiode van het Noordnederlands humanisme, begon te
rug te kijken11. Voor de Zeeuwen had het begrip nuttig nog een strikt neutrale
66