betekenis en impliceerde dit geen keuze voor bepaalde disciplines. Het gehele veld der wetenschapsbeoefening, van munt- en penningkunde tot de toegepaste natuurwetenschap ressorteerde hieronder. In het Zeeuwsch Genootschap wa ren bovendien nut en genoegen, smaak en kunde volledig gelijkwaardige en on derling uitwisselbare begrippen. Dit betekende dat utilitair geïnspireerde crite ria zoals aangelegd door de Zeeuwse jurist Willem Schorer, die de beoefening van het Romeins recht overbodig achtte omdat deze studie geen praktisch nut af wierp door het genootschap niet werden gehanteerdVoor een wetenschapsop vatting als die van Martinus van Marum, voor wie alle wetenschappen buiten de natuurwetenschappen als 'sciences de parlage' golden en die langzamerhand overtuigd was geraakt van het praktische nut van deze wetenschappen, kon het genootschap helemaal geen begrip opbrengen. Van concepties als die van Far- don, waarin een strikt onderscheid werd gemaakt tussen wetenschappen die nut tig waren voor de samenleving en wetenschappen die uitsluitend het persoonlij ke genoegen en de private Verlichting dienden, moest het genootschap al even min veel hebben. Maar juist vanaf de jaren zeventig begonnen dergelijke opvat tingen bij steeds meer verlichte burgers, van wie een groot deel geen klassieke vorming had genoten, weerklank te vinden. De afwijzing bij de ledenrecrutering van het genootschap van deze groep en van vertegenwoordigers uit handel, nij verheid en technische beroepen en de nadruk in plaats daarvan op universitair geschoolden, evenredig verdeeld over de verschillende disciplines, moeten daarom eveneens in het licht van deze oriëntatie worden bezien. De crisis waarin het Zeeuwsch Genootschap in de jaren negentig raakte en die het op de rand van de afgrond bracht, was het resultaat van een dubbel isole ment. In de eerste plaats had het genootschap als gevolg van de economische moeilijkheden een groot deel van zijn traditionele steun in regentenkringen ver loren, zonder dat het nieuwe groepen had weten te bereiken die hun taak konden overnemen. In de tweede plaats was de doelstelling van het genootschap zowel praktisch als ideologisch langzaam maar zeker ondergraven. Praktisch, omdat de intellectuele elite van de Republiek het genootschap als landelijk fungerend wetenschapscentrum weigerde te erkennen en omdat het genootschap zelf, als gevolg van de Zeeuwse behoefte, aan populariseringsactiviteit de voorkeur bleek te geven. Ideologisch, omdat de genootschapsinterpretatie van het begrip nut omstreden raakte. Door toedoen van de Oeconomische Tak die als katalysa tor fungeerde kreeg een andere visie een kans, gedragen door de sociale groepen waarvoor het genootschap geen plaats had willen inruimen en die onder andere de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen als thuishaven benutten. Deze groepen hadden niet zozeer bezwaar tegen de zuivere wetenschapsbeoefening maar ga ven deze, gezien de noden van de Republiek waarvoor zij een oplossing meen den te hebben, een veel lagere prioriteit. Tijdens de Bataafse en Franse periode, waarin de traditionele elite zou worden aangevuld en de visie op de taak van de overheid een verandering zou ondergaan, zouden zowel de sociale samenstelling als de activiteiten van het Zeeuwsch Genootschap een heroriëntatie te zien ge- 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 105