NOTEN INLEIDING 1. Vgl. 'Genootschapsleven in Nederland 1800-1850', De Negentiende Eeuw7 (1983) 73- 200 en het genootschapsnummer van het Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw. 59-60 (1983) 101-221. 2. Voor een uitvoeriger overzicht van de genootschapstraditie in Europa en de Republiek: W.W.Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering: Teylers Stichting 1778-± 1815' in: Teyler 1778-1978. Studies en bijdragen over Teylers Stichting naar aanleiding van het tweede Eeuwfeest (Haarlem/Antwerpen, 1978) 65-71 en idem, 'Het Nederlandse ge nootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw', De Negentiende Eeuw, 1 (1983)76-101. 3. Zie voor een typologie van het Nederlandse genootschap de bijdragen van Van den Berg en Mijnhardt aan het genootschapsnummer van De Negentiende Eeuw. Zie voor een schets van de ontwikkeling van de Walcherse sociabiliteit: W.W.Mijnhardt, 'Soci ability in Walcheren 1750-1815', Tijdschrift voor de Studie van de Verlichting en het Vrije Denken, 12 (1984) (in druk). 4. Zie Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering', 70-71. HOOFDSTUK I 11769-1919. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het anderhalve-eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg (Middelburg, z.j.) 13 e.v. A.A.Fokker, 'Feestrede' in: Verslag van het verhandelde in de Algemeene Verga dering ter viering van het Eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap pen (z.p.;z.j. [Middelburg, 1869]) 6. 2. Vgl. P.J.Meertens, Letterkundig Leven in Zeeland in de Zestiende en eerste helft der Zeventiende eeuw (Utrecht, 1943); idem, 'Het culturele leven in Vlissingen in de tijd van Betje Wolff', De Vlaamse Gids, 39(1955) 375-382. De eerste Illustre School bestond tussen 1611 en 1618, de tweede tussen 1650 en 1666. In beide gevallen was het vertrek van de docenten voor het staken der werkzaamheden verantwoordelijk. In de achttiende eeuw werden regelmatig predikanten of rectoren die men van het aanne men van een beroep naar elders wilde afhouden, met een professoraat vereerd, zon der dat er sprake was van een formeel geïnstitueerde Illustre School. Vgl. Beschrijving van Zeeland (2 dln; Amsterdam, 1751-1753) 1,193-194. In 1778 was het aantal hoogle raren op 4 gebracht; het onderwijs, voor zover daar sprake van was, geschiedde doorgaans privaat. Vgl. Zeelands Chronijk, dl.I (Middelburg, z.j.) 332-343. 3. Vgl. R.H.J.Gallandat Huet, Van en over Betje Wolff geb. Rekker (Haarlem, 1884) 41- 100. 4. H.C.M.Ghijsen, Dapper Vrouwenleven (Assen, 1954) 1-27. P.J.Buijnsters, Wolff en Deken (Leiden, 1984) 13-33. J.A.Nijland, Leven en werken van Jacobus Bellamy (1757-1786) (2 dln; Leiden, 1917) I, 1-141. 5. F.Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen (2 dln; Middelburg, 1890-1893)1, 308-310; [N.C.Lambrechtsen], 'Hulde aan de nagedachtenis van wijlen Jan Guépin' in: Mne mosyne, VI (1819) 177-202. Zie ook het nog uitvoeriger handschrift van Lambrecht- sen onder no.2710 in de Provinciale Bibliotheek Zeeland (PBZ). Guépin (1715-1766) was de laatste jaren voor zijn dood schepen en raad van Vlissingen. 6. G.Vrolikhert, Vlissingsche Kerkhemel (Vlissingen/Middelburg, 1758) 238 e.v. 7. Nagtglas, LevensberichtenLambrechtsen, 'Hulde'. Over dit gezelschap is verder niets bekend. De zoon van Nicolaas Lambrechtsen (1716-1780), Nicolaas Cornelis (1752-1823), was van 1776-1801 lid en directeur van het Zeeuwsch Genootschap en van 1801 tot aan zijn dood in 1823 president-directeur. Zie A.C. van Citters, Lofrede 69

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 107