Te Water het historieschrijverschap van Zeeland weten te verwerven, vgl. Levensbe-
rigt, 166-181Dit zal Te Water overigens niet moeilijk zijn afgegaan. Evenals de mees
te van zijn Zeeuwse medeleden stelde hij bij de keuze van vrienden '...aanzien van ge
boorte en stand' op hoge prijs. Vgl. M.Siegenbeek, 'Herdenkingsrede' in: Handelin
gen van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde, (1823) 27-30.
32. Voor een proeve van het niveau van Ballots natuurwetenschappelijke lessen gehou
den in het Middelburgsch Departement: 'De eenparige versnelling en vertraging der
Vallende en Klimmende lichamen, zichtbaar voor het oog betoogd' (voordracht 1 au
gustus en 5 september 1785 in het MD) hs.PBZ no.4193; 'Onderzoek of de Ophelde
ring en Verklaaring van de eenpaarige versnelling der vallende lichamen door den ge
leerden abt Noliet gegeven, naukeurig en voldoende zij' (voordracht MD, 5 October
1795) Hs. PBZ no.4196; 'Onderzoek of men grond van zekerheid hebbe, dat omtrent
het mededeelen der Magnetische kracht, zonder behulp van eenigen zeilsteen, het zij
natuurlijken, het zij door konst gemaakt, sedert 2 eeuwen wezentlijke vorderingen ge
maakt zijn' (voordracht MD 7 juni 1790) Hs. PBZ no.4171. Hermannus Johannes
Krom (1738-1804) werd in 1771 predikant in Middelburg. Omdat hij in 1774 voor een
beroep naar Utrecht bedankte, werd hij tot hoogleraar kerkgeschiedenis aangesteld.
In 1787 werd hij, mede op grond van zijn verdiensten in het Middelburgsch Departe
ment, tot hoogleraar godgeleerdheid bevorderd. Vgl. Nagtglas, Levensberichten,I
570-571.
33. (Vlissingen; Jan Nortier, 1788).
34. W.S.Unger en J.Westendorp Boerma, 'De steden van Zeeland' in: Archief
ZGW(1954) 1-87 en (1955) 1-70 en J.H.Kluiver, 'Het "Zeeuwse" in de materiële
wooncultuur van de zeventiende tot de negentiende eeuw. Het regionale karakter als
resultante van externe en interne factoren', Nehalennia, 52 (1984) 17-33.
35. E.Mailly, Histoire de I'Académie impériale et royale des sciences et belles-lettres de Bru-
xelles (Brussel, 1883). P.Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse Stam, V (Amsterdam/
Antwerpen, 1962) 1257-1260.
36. Onder de vijf medici hoorden twee buitenlanders: de Nederlander Gadso Koopmans
(gest. 1802) die in 1787 zijn post als hoogleraar in Franeker moest verlaten en via Ko
penhagen in Kiel terechtkwam en de Zweed J.A.Murray (1740-1791), die na zijn stu
die te Uppsala als hoogleraar in Göttingen werd aangesteld.
37Dit laatste was het geval bij de ingenieur Georgert uit Angoulêmeabbé Rozier uit Ly
on en Pierre Méchain, een vriend van Lalande, uit Parijs.
38. Vgl. N.Phillipson, 'The Scottish Enlightement' in: R.Porter en M.Teich, ed., The En
lightenment in National Context (Cambridge, 1981) 20 en 37 en idem, 'James Beattie
and the Defence of Common Sense' in: B.Fabian, ed.Festschrift für Rainer Gruenter
(Heidelberg, 1978) 145-158.
39. Het genootschap kon zelf ook niet zo goed met de categorie buitenlandse leden uit de
voeten. In 1784 besloot men dat 'Vooreerst: Geen Buitenlanders tot leden zullen aan
genomen worden, ten zij dezelven in de Geleerde Waereld door hunne uitgegevene
werken een gevestigden roem hebben en hier door in staat zijn om der Maatschappij
luister bij te zetten en vooraf regelrecht of onder de hand zich niet ongenegen hebben
getoond, om de Verkiezinge welken op hen vallen zou met genoegen aan te nemen en
ten nutte van het Genootschap mede te werken. Hierdoor zal 't getal buitenlandsche
leeden minder aangroeyen; hierdoor zal men ook ontwijken dat sommige Heeren,
buiten ons Vaderland wonende, en tot leeden aangenomen, hunne verkiezinge als ee-
ne onverschillige zaak aanziende, zich niet eens de moeite geven om de hun toegezon
dene brieven te beantwoorden en hunne aanstellinge voor aangenaam te verklaren:
van welke onheusche behandelinge het Genootschap meermaals de ondervindinge
heeft gehad'. AZGW, inv.no.6, 31 augustus 1784.
40. J.P.Perret, Les Imprimeries d'Yverdon au XVlle et XVllle Siècle (Lausanne, 1945);
76