HOOFDSTUK III 1. J.Scharp, 'Inwijdingsredevoering, zijnde eene Verhandeling over de Letterkundige Maatschappijen in het Algemeen en dit Genootschap in het Bijzonder' in: Inwijding der nieuwgebouwde Gehoorzaal van het Letterkundig Genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming te Rotterdam (Rotterdam, 1807) 19-20 en 27. 2. In beide locale gezelschappen op Walcheren waren boeteregelingen van kracht die dienden om dit genootschapsconcept te accentueren. Zie voor de veranderingen die dit concept in de eerste helft van de negentiende eeuw onderging, W.van den Berg, 'Het literaire genootschapsleven in de eerste helft van de negentiende eeuv/'De Ne gentiende Eeeuw, 7 (1983) 146-178. 3. AZGW, inv.no.3,6 november 1770; inv.no. 4,26 april 1774. Ook bij de andere grote geleerde genootschappen was publicatie in het Nederlands regel. 4. J.P.Michell, 'Antwoord op de Vraage: raakende de Febres Catarrhales' in: Verhan delingen ZGW, dl. XI (Vlissingen, 1786) 92-98. 5. Vgl. de brief van J.le Franq van Berkhey aan de secretaris van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van 11 October 1777'Ik zie en 't is te oover bekent dat over al, zoo door particulieren als gepriviligieerde persoonen Maatschappijen worden opgerecht. Dit maakt eene zoo verbazende verschillendheid van onderwerpen dat het eigentlijk doel ten nutte van het vaderland uit het oog raakt, en dat elke Maat schappij, naar nuttige leden zoekende, nootwendig den een den andren in de weg treedt dewijl, zulke die zich kittelen om leden van verscheiden Maatschappijen te zijn, maar een lighaam hebbende, zulke maatschappijen, willen zij dan ieder eenige blijk aan haar lidmaatschap geven, of alleen één met een goed stuk of elk met een kleintje payen...' GA Utrecht, Archief PUG, Collectie Brieven dl.I. 6. AZGW, inv.no.4, 28 september 1773; vgl. tevens artikel IX van de wet van het ge nootschap, Verhandelingen ZGW, dl.I (Vlissingen, 1769) xv-xvi. 7. Brief Bluysse aan secretaris AZGW, inv.no.62,11 februari 1779; ibidem, inv.no.60, brief Van Iperen aan secretaris 9 januari 1772. Vgl. tevens Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering', 70 en Van Lieburg, 'Geneeskunde en medische professie', 125-126. 8. AZGW, inv.no.5, 31 augustus 1784. 9. Ibidem, inv.no. 6, 26 maart en 13 november 1793. 10. Ph.Fermin aan secretaris, inv.no.63, 28 augustus 1793. 11. J.W.te Water aan secretaris, inv.no.63, 28 October 1793. 12. Ibidem, gezamenlijke brief van P.Nieuwland, J .J .Brugmans, M.S. Du Pui, J.R. Dei man, R.van Ommeren aan secretaris, 1 maart 1794; brief N.G.Oosterdijk aan secre taris, 4 juni 1794; brief D.van de Wijnpersse aan secretaris 14 October 1793 en S.J.van Geuns, 11 november 1793. Alleen de Haagse predikant A.Maclaine was met het 'grootste genoegen' bereid jaarlijks een gouden dukaat te betalen, brief aan se cretaris, 3 juli 1794. 13. Ibidem, inv.no. 6, 29 november 1794. 14. Vgl.noot 5 en Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering', 69-70. 15. In praktisch alle Nederlandse genootschappen, uitgezonderd natuurlijk die van de vierde generatie, was de bespreking van politieke problemen zo niet de jure dan in ie der geval toch de facto verboden. Kwesties van politiek-theoretische aard werden via genootschapsverhandelingen dan ook niet aan de orde gesteld. De discussie over het natuurrecht bijvoorbeeld was grotendeels tot de universiteiten beperkt. Vgl.H.W. Blom, 'Het maatschappijbeeld van de Nederlandse achttiende-eeuwse Verlichting' in: W. Artsen J.K.M. Gevers, Rede, Sentiment en Ervaring. Sociale Wetenschap in de Achttiende Eeuw (Deventer, 1983) 58-59. Slechts één genootschapsverhandeling 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 118