25. Vgl. Frijhoff, La Société néerlandaise, 264-282. 26. Vgl. de brief van Nieuwland e.a. aan het genootschap (noot 12). 27. Bij het PUG dat, zeker in de beginfase, meer naar verdienste dan naar afkomst en plaats in de samenleving keek, was dit wel gebruikelijk. Hier was het, zoals gezegd, voor onbekenden in de Republiek der Letteren tevens mogelijk om door middel van een onder motto ingezonden gewone verhandeling het lidmaatschap te verwerven. Vgl. Wet PUG 1776, GAU, inv.no. 1. 28. G.van der Meer, 'Prijspenningen van Nederlandse geleerde genootschappen in de achttiende eeuw', Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 57-58 (1983) 18. 29. Vgl. o.a. B.Tieboel aan secretaris, AZGW, inv.no.59,4 februari 1770: 'Dat de naij ver de sterkste prikkel is tot het bevorderen van konsten en weetenschappen leert ons de ondervinding...' J.F.Muller die in 1785 een prijsvraag had gewonnen, ver zocht de secretaris dit in de kranten bekend te maken: 'de Glorie is toch de eenigste drijfveer die ons tot de dagelijkse moeijelijke naspooringen kan aanzetten', J.F.Muller aan secretaris, inv.no. 59,9 september 1785. Met dezelfde overweging in het achterhoofd, had het genootschap in 1769 besloten jaarlijks twee zilveren me dailles voor de beste gewone ingezonden verhandelingen ter beschikking te stellen. In 1774 kwam men tot de slotsom dat deze bepaling wel eens verantwoordelijk kon zijn voor het uitblijven van de verwachte oogst aan verhandelingen van met name de niet-Zeeuwse leden. Vgl. AZGW, inv.no.4, 7 september 1773 en de wet van het ge nootschap art. VIII. 30. AZGW, inv.no.3, 25 april 1769 en 25 september 1770; inv.no.5, 27 augustus 1782. 31. Brief Bataviaasch Genootschap aan secretaris, AZGW, inv.no.61, 1 juni 1778. 32. Ibidem, inv.no.3,30 October 1770; voor de memories van 's-Gravezande zie Hs.PBZ no. 3922 (17 april 1770) en no. 3927 (6 september 1784). De laatste memorie leidde tot het uitschrijven van de prijsvraag. 33. A.Bonn, 'Rakende de schikkingen, welken door de gezamenlyke geleerde maat schappen in ons Vaderland zouden kunnen gemaakt worden, om, zonder eikande ren eenigen hinder toe te brengen, saam te werken ter bereiking van derzelver ge meen doel', Verhandelingen ZGW, dl.XIV (Vlissingen, 1790) 180 e.v. 34. AZGW, inv.no.55,147. 35. Vgl. o.a. ibidem, inv.no.3,25 april 1769,10juli 1770en 31 december 1771inv.no. 4, 26 October 1773. 36. Vgl. ibidem, inv.no.4, 31 mei 1774. In totaal gebeurde dit in het besproken tijdvak met drie prijsvragen. 37. Dit waren prijsvraag no.2 over de vallen en grondbrakken in de zeedijken (1769), prijsvraag no.4 eveneens over dit onderwerp (1771)no.5 over het afnemen der Wal- cherse stranden (1771), no.45 over de beplanting van de zeedijken (1792) en no. 48 over het verwijderen van de onderste gedeelten van verrot paalwerk bij beschoeiin gen (1793). De prijsvragen 4 en 5 werden niet bekroond. De winnaars van prijsvraag no.2 waren B.Nebbens, een Middelburgs koopman (gest. 1807) en directeur van de Wilhelminapolder, C.de Kanter (1713-1781), inspecteur van 's lands waterwerken van Schouwen en B.Renou (1714-1861), landmeter te Zierikzee. De bekroonde ver handelingen werden gepubliceerd in dl.III (Vlissingen, 1773). Het bekroonde ant woord op no.45 was afkomstig van de bouwkundige A.Schraver (1754-1827) en werd gepubliceerd in dl.I van de Nieuwe Verhandelingen (Middelburg, 1807). Eén van de inzenders op prijsvraag no.48 kreeg in 1799 een zilveren aanmoedigingsmedaille toe gekend, maar maakte zich niet bekend. Zijn verhandeling werd, mogelijk als gevolg van de moeilijke financiële toestand waarin het genootschap verkeerde, niet gepu bliceerd. Zie over het gebruik van deze prijsvraagantwoorden, N.C.Lambrechtsen, 'Aanspraak aan de Algemene Vergadering tot Plegtige Viering van het Vijftig Jarig Jubilé des Genootschaps', Nieuwe Verhandelingen ZGW, dl.III (Middelburg, 1821) 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 120