dustrie in Twente heeft uitgewezen dat uitsluitend economische factoren een rol ge
speeld hebben bij de mechanisering van deze bedrijfstak. Dat dit zo laat geschiedde
werd o.a. veroorzaakt door de relatieve lage kostprijs van de factor arbeid. Vgl. E.J.
Fischer, Fabriqueurs en Fabrikanten. TwenteBorne en de Katoennijverheid 1800-
1930 (Utrecht, 1983)269-274.
86. R.Th.Griffiths, 'Ambacht en nijverheid in de Noordelijke Nederlanden 1770-1844'
in: Algemene Geschiedenis der Nederlandendl.XII (Bussum, 1981) 219-252.
87. Vgl.R.Hahn, The Anatomy of a Scientific Institution: The Paris Academy of Sciences,
1666-1803 (Berkeley, 1971). D. Roche, Le Siècle des Lumières en Province. Acadé
mies et Académiciens Provinciaux 1680-1789 (2 din; Parijs/Den Haag, 1980).
88. Het Bataafsch Genootschap is een uitzondering. Hier werden grote sommen besteed
aan proefnemingen met een stoommachine. Vgl. Van der Pols (noot 85). Van syste
matisch eigen onderzoek was echter ook hier geen sprake.
89. Vgl.Zuidervaart, 'Van de Perre', passim. De nog beschikbare complete huishoude
lijke boekhouding van Radermacher op het RAZ geeft hierover informatie. Vgl.
o.a. lijst van geschenken van Radermacher, Collectie Schorer II, RAZ, inv.no. 1019.
90. Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering', 84; H. A.M.Snelders, Het Gezelschap
der Hollandsche Scheikundigen (Amsterdam, 1980). Wanneer de grote geleerde ge
nootschappen geen rol gespeeld hebben bij het beschikbaar"stellen en populariseren
van nieuwe, innoverende technologie, is het uiteraard niet uitgesloten dat dit proces
in de Republiek een ander verloop heeft gehad. Naar aanleiding van Frijhoffs disser
tatie La Société néerlandaise et ses Gradués is erop gewezen dat de Nederlandse intel
lectuele elite meer groepen omvatte dan alleen universitair gevormden: ingenieurs,
landmeters, uitvinders, autodidacten etc. Vgl. K.van Berkel, 'Wetenschapsgeschie
denis en universiteitsgeschiedenis nieuwe stijl', Tijdschrift voor de Geschiedenis der
Geneeskunde, Natuurwetenschappen, Wiskunde en Techniek, 5 (1982) 89-95. Frij-
hoff zelf postuleert bovendien de constitutie van een nieuwe intellectuele elite in de
tweede helft van de achttiende eeuw, los van de door de regentenaristocratie ge
domineerde universiteit, vooral bestaande uit vertegenwoordigers van technische
beroepen die geen universitaire scholing achter de rug hadden en hier ook geen
plaats vonden. Frijhoff gaat zelfs zover te veronderstellen dat deze elite-breuk wel
eens een van de oorzaken van het lange uitblijven van industriële vernieuwing zou
kunnen zijn. Vgl. Frijhoff, La Société néerlandaise287-288. Op het eerste gezicht lij
ken de conclusies voor het Zeeuwsch Genootschap, waar het ledenbestand en direc
teurencorps geïntegreerd waren in deze universitaire elite en vertegenwoordigers
van die nieuwe elite niet welkom waren, een bevestiging van Frijhoffs stelling op te
leveren. De nieuwe technologische elite zou dan geen kans hebben gekregen zich te
profileren en hun denkbeelden door te zetten. Ik vraag me echter af of deze nieuwe
groep - waarvan het bestaan op zichzelf niet discutabel is - wel zo'n modern innover
end technologisch georiënteerd karakter heeft gehad. De Vries constateerde bij ver
tegenwoordigers van deze groepen een conservatieve op de traditie gerichte mentali
teit. Vgl.J.de Vries, De Economische Achteruitgang van de Republiek (2e dr; Lei
den, 1968), 136, 144 en 163.
Zelfs in de landbouw, een van de weinige economische sectoren in Nederland waar
groei te bespeuren viel, is er van technologische vernieuwing, getuige de publicaties
van Van der Poel, nauwelijks sprake. Vgl.J.M.G.van der Poel, Honderd Jaar Land
bouwmechanisatie in Nederland (Wageningen, 1967). Een vluchtige inspectie van
Doormans uitgave van octrooiaanvragen laat zien dat er van een toename van aan
vragen in de tweede helft van de achttiende eeuw geen sprake is. Bovendien veran
dert het karakter van de uitvindingen nauwelijks en blijven ze traditioneel.
Vgl.G.Doorman. Octrooien voor Uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e
Eeuw (Den Haag, 1840) supplementen. Tot slot is het eigenaardig dat deze elite
wanneer ze zulke uitgesproken denkbeelden had, zich niet nader in genootschaps-
89