fende de blanke en zwarte Jooden te Cochim, op de kunst van Malabar', dl. VI (Vlis-
singen, 1778) 517-586; L.P.van de Spiegel, 'Verhandeling over de opkomst, het ge
zag, en den ondergang der aloude of Grafelijke Vierschare in Zeeland', dl.II (Vlis-
singen, 1771) 69-126; H.van Wijn, 'Onderzoek nopens het jaar, in 't welk Lodewijk,
koning van Germanië, aan den Utrechtschen Bisschop Hungerus de vrijheid zijner
kerke, bevestigd hebbe', dl.III (Vlissingen, 1773) 177-270; J.de Rhoer,' Disquisitio
de Dorestado Batavorum', dl.V (1776) 324-422.
100. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze prijsvraag Samuel de Wind, die al jong tot het
genootschap werd toegelaten, mede geïnspireerd heeft tot zijn Bibliotheek der Ne-
derlandsche Geschiedschrijvers (Middelburg, 1835), hoewel hij in zijn voorwoord -
begrijpelijk genoeg - refereert aan de recentere prijsvraag van 1824 van de Maat
schappij voor Letterkunde. De prijsvraag gericht op de lacunes in de geschiedschrij
ving (no.7) werd in 1773 uitgeschreven. Na een herhaling in 1775 werd deze prijs
vraag in 1777 van het programma afgevoerd. De prijsvraag gericht op de inventarisa
tie van het beschikbare (no. 13) werd in 1779 uitgeschreven.
101. Vgl.G.W.Vreede, Mr. Laurens Pieter van de Spiegel en zijne tijdgenoten (1737-1800)
(Middelburg, 1877) IV, 527-548 (brief aan graaf Bentinck-Rhoon over de beoefening
van de algemeene geschiedenis). Te Water hield zijn voorlezing over dit thema op 10
october 1769 in het Perpetueel Comité van het genootschap. Het handschrift is niet in
Zeeland bewaard gebleven.
102. F.van Dijk, Mr. Laurens Pieter van de Spiegel. Raad en Burgemeester van Goes (As
sen, 1963) 196-206.
103. De prijsvraag over het staatsrecht (no.15) werd in 1780 uitgeschreven. Het genoot
schap hechtte zozeer aan deze vraag dat deze na twee vergeefse herhalingen in 1782
en 1784 voor onbepaalde tijd werd uitgeschreven. De prijsvraag over de Zeeuwse
keuren (no.33) werd in 1788 uitgeschreven. Boven de gebruikelijke gouden medaille
loofde men 40 gouden ducaten extra uit. Tevergeefs. Ook deze prijsvraag werd voor
onbepaalde duur uitgeschreven in 1791
104. Vreede, Van de Spiegel, IV,539 en 533.
105. Te Water hield deze voordracht op 7 juni 1784 in het Middelburgsch Departement.
De tekst is niet bewaard gebleven.
106. De eerste prijsvraag gewijd aan de wijsgerige geschiedschrijving handelde over de
culturele ontwikkelingen in Zeeland tot aan de vijftiende eeuw. Deze prijsvraag
werd uitgeschreven in 1769 en was daarmee de eersteling van het genootschap. In
1770 werd het antwoord van de Vlissingse rector van de Latijnse School, Didericus
van Cruysselbergen, bekroond. Zijn verhandeling werd geplaatst in dl.II (Vlissin
gen, 1771). Een andere prijsvraag handelde over de relatie tussen de aardrijkskundi
ge gesteldheid van Zeeland en 'het huishoudelijk bestaan als het staatswezen' van dit
gebied (no.31). Uitgeschreven in 1788, werd deze prijsvraag na een vergeefse herha
ling in 1792 van het programma afgevoerd. Prijsvraag no.36, uitgeschreven in 1790,
handelde over de vermoedelijke invloed van de Zeeuwse retorijkerskamers 'op de
gebeurtenissen van vroeger tijden'. Na een vergeefse herhaling werd deze prijsvraag
in 1794 afgevoerd. Zie voor de overige prijsvragen noot 108.
107. Vgl. A.Th.van Deursen, 'Wijsgerige geschiedschrijving in Nederland', in: Serta His
torica, I (Kampen, 1967) 84-85 en 91-93. Vgl. Te Water's voorlezing van 31 maart
1772 in het Perpetueel Comité: 'Betoog dat de Vrijheid in Nederland niet gevestigd is
door menschelijke wijsheid, maar door zonderlinge bestieringen van 's Hemels gun
stige Voorzieningheid'. Hs. PBZ, no.4732.
108. Deze prijsvraag (no.47) werd in 1796 afgevoerd. Achter het vooruitgangsconcept
had het genootschap overigens van meet af aan vraagtekens gezet. In een voorlezing
van genootschapspresident I.Winckelman 'Over den voortgang der wetenschappen
in Nederland sedert het begin van de achttiende eeuw' in: Verhandelingen ZGW,II
91