(Vlissingen, 1771) ii-viii, was al betoogd dat 'de zeden van onze voorouders, over het
algeheel genomen, beter waren dan in onze dagen. Niemand, tenzij een vreemdeling
in zijn eigen vaderland, zal het tegendeel staande houden'. Alleen de wetenschappen
hadden vooruitgang te zien gegeven. De scepsis ten aanzien van de Verlichting die in
het Zeeuwsch Genootschap opgeld deed, werd perfect verwoord door L.P.van de
Spiegel in zijn 'Gedachten over de Verlichting der XVIIIe Eeuw'. Zie Vreede, Van
de Spiegel, IV, 486-526. In twee prijsvragen werd op de geschiedenis een beroep ge
daan om de oorzaken van dat zedelijk verval op te sporen en zodoende middelen tot
verbetering aan te dragen. De eerste prijsvraag met dit thema (no.23), uitgeschreven
in 1784, stelde de vraag aan de orde wanneer Zeeland na de grafelijke periode het
toppunt van bloei had bereikt; wat de oorzaken van de sindsdien ingetreden achter
uitgang waren en welke middelen beschikbaar waren om die bloei te doen terugke
ren. In 1786 werd deze prijsvraag omdat er geen inzendingen waren, van het pro
gramma afgevoerd. In 1785 werd eenzelfde prijsvraag, maar dan gericht op de Repu
bliek als geheel (no.27) uitgeschreven. Ondanks een herhaling werd deze evenmin
bekroond. In 1793 was het gematigd en ter dege gequalificeerd vooruitgangsgeloof
blijkbaar omgeslagen in scepticisme.
109. De prijsvraag over het genootschapshandboek (no.38) werd in 1790 uitgeschreven.
Wegens gebrek aan inzendingen werd deze in 1794 weer afgevoerd. De prijsvraag
over het effect van het genootschapswerk (no.35) was in 1789 uitgeschreven. De ten
einde raad bekroonde verhandeling van Fardon werd in dl.XV (Vlissingen, 1792) ge
publiceerd.
110. Zie voor Fardon, A.J.van der Aa, Biografisch Woordenboek der Nederlanden (21
dln; Haarlem, 1852-1878) V, 12, en J.G. de Bruijn, ed., Inventaris van de Prijsvragen
uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen 1753-1917
(Haarlem/Groningen, 1977) 32, 36 en 66. Voor Fardons prijsverhandeling over
Kant, D.Oosthoek, 'Zedenfilosofie in de Republiek tussen Orthodoxie, Verlichting
en Kantianisme', Utrechtse Historische Cahiers, 2 (1981) 7-24.
111. Zuidervaart, 'Van de Perre', 52-62.
112. Ibidem.
113. Vgl. de ledenlijst van het Middelburgsch Departement, AZGW, inv.no.233.
114. Zie W.W.Mijnhardt, 'Het Nut en de genootschapsbeweging' in: W.W.Mijnhardt en
A.J.Wichers, ed., Om het Algemeen Volksgeluk. Twee eeuwen Particulier Initiatief,
1784-1984 (Edam, 1984) 187-220.
SLOTBESCHOUWING
1. De oplage van de eerste twee delen was 850 exemplaren per deel. Bij de Teylers ge
nootschappen waren de oplagen van de eerste delen ook hoog. Al spoedig daalden de
ze echter tot omstreeks 300 exemplaren. Het is niet erg aannemelijk dat de Verhande
lingen van het Zeeuwsch Genootschap, mede gezien de reeds vermelde klachten van
de genootschapsdrukker in de jaren negentig, een veei beter lot beschoren is geweest.
Vgl. Mijnhardt, 'Veertig jaar cultuurbevordering', 98-99.
2. Vgl. o.a. J.IJsewijn en M.J.Desmet-Goethals, 'Latijnse Literatuur in de achttiende
eeuw. Enkele bibliografische notities', Documentatieblad Werkgroep Achttiende
Eeuw, 6 (1970) 145-161.
3. Vgl. de Haags-Amsterdamse richting in de Nederlandse letterkunde van de achttien
de eeuw. G.Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkun
de, III (2e dr; 's-Hertogenbosch, 1959) 59.
4. P.Knolle, 'Het begrip 'gotisch' in de 18e-eeuwse Nederlandse kunsthistorie', Docu
mentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 61-62 (1984) 17-38.
5. A.J.van Duyvendijk, De Motiveringvan de Klassieke Vorming (Groningen/Dj akarta,
1955).
92