34. Mineraalbestanddeel voor mortel. 35. Leien. 36. Blik. 37. Dwz. gedroogde kruiden. 39. Veelal gesmokkeld, zie Inleiding. Veere's scheepvaart was sinds voor 1800 al mini maal, onder meer vanwege de slechte toestand van de haven (zie Goldberg, 1859-60, 215). 40. Algehele ineenstorting moest échter nog komen met de inlijving in 1810 (zie Groen- eyk, 1821, 18-19). Deze handel werd slechts gedeeltelijk herwonnen omstreeks 1819, toen handel van Zierikzee op Frankrijk, Spanje en Portugal, maar niet de andere hier genoemde landen, werd gemeld (De Kanter, 1824, 38). 41. Het is vreemd dat de 18e eeuwse slavenhandel niet vermeld wordt: Zeeuwse slaven handelaren (uit Middelburg en Zierikzee), plachten naar West-Afrika te varen, daar hun menselijke vracht in te laden en die in het Caraibische gebied te ruilen voor wissel brieven op de Amsterdamse markt. Deze handel raakte na 1790 in verval, maar het is vreemd om wat dan ook op deze inventaris van grieven onvermeld te zien. Zie Unger, 1952, 160-74; en Emmer, 1974, 128. 42. Gedurende de vierde Engelse oorlog (1780-84) was 1783 het jaar waarin Engeland een wapenstilstand met zijn Amerikaanse koloniën afsloot, waarna Nederlandse handels lui daar niet langer welkom waren. 43. Ofwel een drijvende winkel (parlevinker), ofwel, zoals in dit geval, een kleine boot die tussen de diepzee vissersvloot op zee en de vissershaven pendelde en de vangst binnen bracht terwijl de vloot buitengaats bleef. Een 'hoeker' is een vissersboot met platte bo dem (Zappey, 1978, 141, noot 7). 44. Volgens één bron waren er zeven in 1796, twee in 1802 en nog steeds slechts twee in 1818 (Groeneyk, 1821, 19). 45. De 'vijand' is vermoedelijk Engeland, hoewel de Zeeuwen niet bepaald verzot op hun Franse 'bondgenoten' waren en hun moeilijkheden vaak aan hen toegeschreven. 46. Van Doorn volgt hier vrij nauwkeurig zijn bron, die het heeft over: het elendig overschot van enkele hoekerschepen, die niet genomen zijn door den vijand, en afge takeld in de haven liggen te rotten.' (RAZ, Gewestelijke besturen, no. 793). De beste kerngeschiedenis van de visserij in de 19e eeuw in Zeeland is in Van den Broecke, 1970, 89-117 te vinden. De visserij - en vooral de Zierikzeese visserij - is er een goed voorbeeld van hoe onrechtvaardig het is de ineenstorting van een industrie die om structurele redenen al enkele tientallen jaren in malaise verkeerde, aan de Franse tijd toe te schrijven. Zie Smit, 1973, 3. 47. Deze regels typeren de uitgebreide wetgeving die de visserij in de nadagen van de Re publiek beheerste-en wellicht beperkte (zie Brugmans, 1969, 152-54). 48. De zeehondenjacht werd in de jaren 1820 nog steeds gesubsidieerd. Dit was één jaar (1817) verslapt, blijkbaar met schrikbarende gevolgen. Zie De Kanter, 1824, 40. 49. Zie Unger, 1966, 49-52, over deze diverse organisaties in Middelburg. Met 'het con tract' kan misschien bedoeld worden 'De Resolutie van Hun Hoog Mogende, dato 24. December 1795', geciteerd in Zeelands recht, 1802, 5. Dit pamflet is een pleitrede voor het herstel aan Middelburg van een kwart van de handel op Indië. 50. De wijd uiteenlopende bezigheden van dit slaven- en kapersbedrijf, die tot het einde van de 19e eeuw voortgingen, zijn uit het archief RAZ, Commercie Compagnie, te voorschijn gehaald en gepubliceerd in de inleiding tot Unger, 1951en Unger, 1952. 51Een boek met resolutiën en notulen van het Collegie van de Levantse Handel te Mid delburg (RAZ, Aanwinsten 1960, no. 17, sub. 103) laat zien dat er in 1807 nog handel gedreven werd, maar dat tegen 1815 alle handel was opgeschort. Zie ook Heeringa, 127

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 165