1910-66, vooral deel IV, band 2, 1391-96, waarin de reizen van Middelburg naar het Middellandse zeegebied van 1766 tot 1826 staan vermeld. 52. Het belang van Zeeland voor de Nederlandse koloniën in West-Indië, vooral in Deme- rary en Essequibo, is onlangs weer eens benadrukt door De Voort, 1981,91-94 en pas sim. 53. De 'Sociëteit der Zaagmolens' (zes in 1809), opgericht in 1722 en in 1902 ontbonden, bevond zich buiten Middelburg vlakbij Nieuwland. Zie Polderdijk, 1936. 54. Dit lijkt wel het eerste model van een Kamer van Koophandel in Nederland te zijn ge weest, opgericht in 1722. Zie Unger, 1966, 50. 55. De wisselbank bleef tot 1879 bestaan, maar had na 1806 relatief weinig invloed op de provinciale economie. Zie de uitgebreide documentatie en analyse in Van Dillen, 1925, deel II, 989-1304, en de opmerking in De Vries, 1959, 81 56. Zie noot 6 boven over meekrap. Onvermijdelijk bleef er soms wat aarde aan de ge droogde en verpulverde wortels zitten en dit 'Collegie' bestond, zoals de schrijver ver meldt, om ervoor te zorgen dat niemand te kort kwam. Grond was niet de enige ver ontreiniging: op gegeven momenten werden regels opgelegd om de bijmenging van vreemde zaken als dakpannen, leien, zand, bakstenen en gelige grond te voorkomen (zie Ermerins, 1807,312). Zierikzee was inderdaad het belangrijkste centrum voorde controle van het eindprodukt (De Kanter, 1802, 35-36). Een immer groeiende hoe veelheid regels moest door de controleorganen, zoals dat in Zierikzee, worden uitge voerd; zie bv. de gedrukte Instuctie voor Keurmeester van 1 september 1806 in GAZ, Gemeenteraad Zierikzee, Ingekomen stukken, Franse tijd, IX. 58. Dit verweer van Zeeland lijkt op het minderwaardigheidscomplex dat gedurende het grootste deel van de 19e eeuw in geschriften over de Zeeuwse economie ingebakken zit. Een goed voorbeeld van de volgende generatie is het openingssalvo in De Kanter, 1824. die zich in allerlei bochten wringt om de mythe dat de provincie 'kwade lucht' zou bezitten, te ontzenuwen (pp. 12-31). 59. Over dit onderwerp liepen de gevoelens hoog op: Zeeland had langdurige en zeer bit tere twisten met Holland over wie de koloniën moest beheren en wie er voor moest be talen. Zie A.G.N., 1949-58, deel VIII, 401-02. 60. Dit is waarschijnlijk een verwijzing naar de 'tiërcering', de reductie in 1798 naar een derde van de rente die over Frankrijks staatsschuld werd betaald (Brugmans, 1969, 18). Veel Zeeuwen zullen wel Franse regeringsobligaties hebben gehad en navenant hebben geleden. De Franse tiërcering van 1798 was echter niet te vergelijken met de tiërcering door Napoleon van Nederlandse staatsschuld, toen het in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, kort na dit rapport van Van Doorn. 61Zeelands financiële lasten grensden inderdaad aan het rampzalige na de financiële cri sis van 1773 in Amsterdam. Zie De Voort, 1981, 98 en 101 62. Een handige samenvatting van de moelijkheden voor gemeentelijke en particuliere fi nancieringsorganisaties verschaft Van Holthe tot Echten, 1980, 118-19. 63. Het leed dat de belangrijkste steden hebben ondergaan, wordt in het manuscript pp. 4A-8B terloops opgemerkt. Het belangrijkste middel dat voor herstel wordt voorge steld is het verbeteren van havens, kanalen en afvoeren. 64. Deze paragrafen over de malaise en de voorstellen tot herstel wat Middelburg betreft lijken in toon erg op het rapport van H. van Royen uit 1807, dat Van Holthe tot Ech ten, 1980 (zie boven) gebruikt. Vandaar dat de annotaties hier nogal beknopt zijn. 65. De nauwkeurigheid van deze (en volgende) cijfers is moeilijk na te gaan. Middelburg bezat oorspronkelijk ongeveer een kwart van de V.O.C.-handel. Unger heeft bere kend dat Middelburg tussen 1603 en 1793 jaarlijks gemiddeld 5,7 schepen uitrustte die op Oost-Indië voeren (Unger, 1966, 46). 66. Deze generalisatie vraagt om nadere bepaling, al was het alleen maar de vermelding van de smokkelhandel. 128

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 166