67. Haags Verdrag, 16 mei 1795 (zie boven). Het tragische verlies van Zeeuws-Vlaande-
ren voor de Middelburgse economie wordt algemeen erkend; zie bv. Goldberg, 1933;
en Schama, 1977, 371 en 581.
68. Tegen de wensen van de Zeeuwse Kamer werd de W.I.C. op 1 januari 1972 genationa
liseerd (en gecentraliseerd)(Colenbrander, 1926, deel II26-28.) Hetzelfde gebeurde
in 1799 met de V.O.C. Sinds 1795 was er overigens al geen directe koloniale handel.
69. Met het gecentraliseerde regime van de Bataafse Republiek werden deze provinciale
belastinginstanties vervangen door nationale organen.
70. Om dezelfde reden - unificatie - was er na 1795 in Zeeland geen soevereinemaar al
leen een provinciale regering. Niettemin leidde de toenemende grondigheid van de re
geringsbureaucratie onvermijdelijk tot een groei in het plaatselijke inkomen uit over
heidszaken.
71. De zes plaatselijke munten werden onder de Bataafse Republiek gecentraliseerd tot
de ene in Utrecht (Brugmans, 1969, 12). In Middelburg werden de laatste munten in
1798 geslagen (Paspoort, 1820, 136).
72. Sinds 1795 onder Frans garnizoen en sinds november 1807 Frans grondgebied.
73. Het tekort aan landarbeiders was vermoedelijk te wijten aan de oorlogssituatie, hoe
wel in sommige districten, zoals Noord-Beveland, een voortdurend gebrek aan land
arbeiders tamelijk extensieve landbouw als gevolg had gehad, af te leiden uit steeds
groter wordende percelen op dat eiland (zie Goldberg, 1859-60, 213). (Cijfers van de
grootte van landbouwbedrijven zijn in Verslagen en mededelingen (1912), deel II, blz.
66-67 te vinden.) Deze en de volgende opmerkingen over hoe de economie geholpen
kan worden door bevolkingsgroei, laten een zekere naïveteit in de economische denk
wijze zien, die doet denken aan de soms nogal mercantilistische maatregelen die Wil
lem I zou nemen. Anderzijds weerspiegelt de suggestie van Van Doorn voor het ver
schaffen van werk voor een bevolking die te weinig werk heeft, een heel andere aan
pak van economische zaken. Dit doet vermoeden dat Van Doorn wederom zijn mate
riaal uit verschillende, vaak tegenstrijdige, bronnen haalt: de grootste gemene deler
schijnt het geloof te zijn dat de regering de plicht en de macht had zich in economische
zaken te mengen, groei te stimuleren en te 'knoeien' met de economie. Hierdoor
steekt Van Doorn duidelijk af tegen opkomende economische laissez-faire ideeën.
74. De ontheffing van onroerend goedbelasting op nieuwe huisjes op landerijen van 39 ha
en groter was vermoedelijk bedoeld om landarbeiders voor de grotere landbouwbe
drijven aan te trekkendie inderdaad leden onder vermindering van de arbeidstoevoer
(zie noot 73 boven). De gemiddelde grootte van Zeeuwse landbouwbedrijven in 1807
was iets minder dan 7 ha en zelfs de bedrijfjes van kleiner dan 1 ha niet meegeteld, was
de gemiddelde grootte slechts ongeveer 13,5 ha (berekend uit de uitgebreide gegevens
in RAZ, Gewestelijke besturen, no. 738). De suggestie van Van Doorn zou derhalve
waarschijnlijk alleen de allerrijkste boeren uit de provincie ten goede komen.
75. Zie noot 20, hierboven.
76. De zoutraffinaderij was al minstens een halve eeuw in verval vanwege verminderde
aanvoer, groeiende concurrentie van Pruisen en Elzas-Lotharingen en gebrek aan re
geringsbescherming. Zie Van Dillen, 1970, 502, 546 en 551.
77. Deze verwachtingen voor de toekomst voor Middelburg werden niet allemaal werke
lijkheid. De provinciehoofdstad kreeg na 1824 inderdaad een zekere hoeveelheid han
del van de Nederlandse Handel-Maatschappij toegewezen; voordien waren slechts
een paar schepen voor China en de West uitgerust (De Kanter, 1824). Handel met
Zeeuws-Vlaanderen werd in 1810 met de inlijving van Nederland bij het Franse rijk
weer mogelijk, maar het oude patroon van op Middelburg geconcentreerde handel
was onherroepelijk verstoord. Commercie op Afrika (slavenhandel) was na 1800 ten
einde (Emmer, 1974, p. V). De stadsschuld zag geen snelle verbetering. De haven
werd echter tegen hoge kosten door de regering van Koning Willem I volkomen ver-
129