WETENSCHAPSBEVORDERING ONDER HET ANCIEN RÉGIME: HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN 1765-1794 doordrs. W.W. Mijnhardt, Rijksuniversiteit Utrecht INLEIDING De geschiedenis van het Nederlandse genootschap mag zich de laatste tijd in een toenemende belangstelling verheugen. Na Frankrijk en Duitsland waar de ge nootschapsstudie reeds enkele decennia vaste voet heeft verworven, heeft men nu ook in Nederland oog gekregen voor de culturele en sociaal-politieke beteke nis van het genootschapsleven'. In de Republiek verliep de genootschapsont wikkeling echter enigszins anders dan in de omringende landen en begon ze ook later. In geïnstitutionaliseerde en geformaliseerde vorm is het Nederlandse ge nootschap een verschijnsel van de tweede helft van de achttiende eeuw. Welis waar zij n ook uit de zeventiende en vroege achttiende eeuw voorbeelden van ge nootschappen bekend, maar dit waren informele gezelschappen van dichters en geleerden, die doorgaans maar korte tijd bestonden. Na een aarzelend begin omstreeks 1750 kreeg het fenomeen genootschap vanaf de jaren zeventig een enorme populariteit, die pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zou af nemen2. De vele honderden genootschappen die vanaf dat tijdstip werden opgericht heb ben in de achttiende maar ook in de negentiende eeuw een reeks belangrijke functies vervuld. Het genootschap was de eerste officiële instantie naast de uni versiteit die zich met wetenschapsbevordering bezighield. In die rol heeft het ge nootschap niet alleen wetenschapshistorische betekenis gehad, maar kan de bestudering ervan ook inzicht verschaffen in de zich langzaam verschuivende po sitie van de wetenschapsman. De beroepssociologische literatuur beschouwt im mers het ontstaan van organisaties die intern streefden naar het vastleggen van professionele codes en extern ijverden voor de maatschappelijke erkenning van de in het genootschap verenigde vakbeoefenaren als een van de voornaamste kenmerken van het professionaliseringsproces. Omdat het genootschap in zijn vele verschijningsvormen een haast onweer staanbare aantrekkingskracht op de ontwikkelde tijdgenoot bleek uit te oefe nen, werd het in staat gesteld zowel een ideeënhistorische als een ideeënsociolo- gische rol te vervullen. Wanneer men ervan uitgaat dat een collectie ideeën op zichzelf nog geen cultuur vormt, maar dat voor een volledige appreciatie van cul tuur niet alleen onderzoek van de ideeën zelf, maar ook van de vertolkers en het publiek hiervoor noodzakelijk is, zijn de genootschappen een dankbaar onder zoeksobject: de genootschapsactiviteiten vormen een indicator van de in Neder land circulerende ideeën en opvattingen, terwijl de samenstelling van het leden bestand informatie verschaft over de sociale en geografische spreiding daarvan. Tenslotte heeft het genootschap diverse emancipatorische taken vervuld. Via het genootschap konden tweederangs burgers als dissenters en katholieken een poging wagen zich op basis van eigen verdiensten en kundigheden een plaats te verwerven in de geletterde of de geleerde wereld. Daarnaast fungeerde het ge nootschap-evenals het tijdschrift, dat een parallelle ontwikkeling doormaakte- 1

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 23