HOOFDSTUK I
HET ONTSTAAN VAN HET ZEEUWSCH GENOOTSCHAP
Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, tot 1801 gevestigd te Vlissin-
gen, is, zo wordt vaak gesteld1haast toevallig ontstaan uit de bijeenkomsten van
enkele Vlissingse regenten, predikanten en artsen die sinds 1765 regelmatig wer
den gehouden. Deze toevalligheid moet dan als verklaring dienen voor het feit
dat het genootschap niet, zoals men zou verwachten, in Middelburg werd opge
richt. Immers Middelburg, het economische en politieke centrum van Zeeland,
fungeerde ook als cultureel middelpunt. In de zeventiende en vroege achttiende
eeuw had men zich hier zelfs beijverd voor de stichting van een Zeeuwse univer
siteit, een plan dat als gevolg van Hollandse oppositie geen doorgang had kun
nen vinden, zodat Middelburg en Zeeland zich moesten behelpen met een Illu-
stre School. Deze - en misschien illustreert dit de wijsheid van die beslissing -
heeft een weinig voorspoedig bestaan geleid. Middelburg beleefde haar culture
le hoogtepunt in het eerste kwart van de zeventiende eeuw met dichters als Cats
en Van Beaumont en hoewel haar culturele betekenis in landelijk perspectief
sindsdien gestadig afnam, bleef het desondanks Zeelands voornaamste stad.
Vlissingen had cultureel nooit veel betekend2.
Afb. 1. De Latijnse School te Middelburg.
In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam hierin echter verandering. Vlis
singen werd de geboortestad van twee literatoren die door hun werk met kop en
schouder uitstaken boven de gemiddelde litteraire produktie van de achttiende-
eeuwse Republiek: Betje Wolff en Jacobus Bellamy. Hoewel Betje later voor
het rechtzinnig klimaat in haar geboortestad maar weinig waardering kon op
brengen3 en het tevens niet aangaat talent louter uit gunstige locale culturele om-
4