standigheden te verklaren, zijn er meer dan voldoende aanwijzingen om vast te stellen dat het culturele klimaat in Vlissingen na 1740 een wijziging had onder gaan. De brede gecultiveerde kring waarin Betje's familie verkeerde en de grote belangstelling voor Bellamy's litteraire ontwikkeling, die uiteindelijk resulteer de in financiële steun toereikend om deze bakkersknecht in Utrecht te laten stu deren, maken duidelijk dat er in Vlissingen een meer dan gemiddelde litteraire traditie en belangstelling was ontstaan4. Een centrale rol heeft hierbij mijns in ziens de Vlissingse reder, schepen en literator Jean Guépin gespeeld2. Zijn va der had in 1687 met zijn hugenootse ouders Frankrijk moeten verlaten en was in Vlissingen boekhouder van de Wisselbank geworden. Guépin kreeg zelf een handelsopleiding maar volgde tevens de Latijnse school bij de rector J.H. Jungi- us6 en ontwikkelde zich tot een meer dan middelmatig dichter, die zowel in het Frans als in het Nederlands excelleerde. Enige bekendheid verwierf hij met zijn lichtvoetige spot op het Datheense kerkgezang, dat werd uitgegeven voorzien van een titelplaat waarop de geëerde Dathenus met lier en ezelsoren was afge beeld. In 1739 richtte Guépin samen met zijn vrienden Nicolaas Lambrechtsen, sche pen en raad van Vlissingen, en de doopsgezinde predikant Hermanus Jaarsma, nog volledig in de klassiek litteraire traditie de rederijkerskamer De Klimmende Leeuwerik op7. In 1753 was Guépin ook de auctor intellectualis van het Taal- en Dichtlievend Kunstgenootschap onder de zinspreuk Conamur Tenues Grandia* Medeleden waren onder meer de hervormde predikanten Dirk Veegens en Jan Jacob Brahé, de Waalse predikant Daniël Theodore Huet en de Vlissingse raden Rijklof Gerbrand van Goens en Lucas Frederik Schorery. Structuur en doelstel ling van dit nieuwe gezelschap waren echter niet meer toegesneden op het rede rijkersmodel maar op de nieuwe zich ook elders in de Republiek ontwikkelende genootschapstraditie. Het ging erom in gezonde naijver elkaar te beschaven en op die manier de Nederlandse taal te zuiveren en daarvoor regels vast te leg gen10. In 1764 stond Guépin samen met Brahé en een arts van Zwitserse oor sprong, David Henry Gallandat, die zich in 1760 definitief in Vlissingen had ge vestigd1 1aan de wieg van het Nederduitsche leesgezelschap, dat eveneens in de nieuwe genootschapstraditie thuishoorde. Dit gezelschap kwam eenmaal per maand bijeen om te beslissen welke tijdschriften en boeken aangeschaft dienden te worden en de leesbeurten vast te stellenHet geheel was onderworpen aan een nauwe reglementering en op het niet tijdig doorgeven van de leesmap waren boetes gesteld. Eenmaal per jaar werden de gelezen boeken en tijdschriften bij opbod verkocht12. In juli 1765 werd op initiatief van Guépin en Gallandat nog een genootschap opgericht, het Fransche leesgezelschap, waartoe van de aan vang af ook Brahé behoorde. Ook dit gezelschap vergaderde maandelijks maar tevens was het gebruik dat, na vaststelling van de literatuurkeuze en de leesrol, een van de leden een lezing hield over een zelfgekozen onderwerp. Kort na de oprichting bestond dit leesgezelschap uit zes Vlissingse regenten, vijf predikan ten en twee artsen12. In October 1765 kwam Justus Tjeenk, een predikant in de Engelse gemeente die in datzelfde jaar in Vlissingen bevestigd was en in juli onmiddellijk lid van het Fransche leesgezelschap was geworden, met het plan om in navolging van de Hol- landsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem ook in Vlissingen een soortgelijk genootschap op te richten. Dit diende als voornaamste doelstelling 'de uytbreyding van waerheyd en deugt' te hebben14. Op 28 januari 1767 werden 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 27