dienen. Aantasting van het Godsgeloof, laat staan ontkenning van het bestaan
van God kwam in hun woordenboek niet voor. Met veel voldoening werd in het
eerste deel van de Verhandelingen geconstateerd dat de bijdrage van de al eerder
genoemde Eschauzier er in slaagde diverse pretenties van de verafschuwde
'Deistery' te ontzenuwen. Door de leden van het eerste uur werd deze nieuwe
doelstelling als bijzonder zinvol ervaren. In diverse brieven werd de wijsheid er
van toegejuicht33.
Ook de structuur van het genootschap onderging op deze vergadering een wijzi
ging. Binnen het Vlissings genootschap zouden voortaan twee instituties naast
elkaar bestaan: het genootschap en de leessociëteit, beide met eigen reglemen
ten en bepalingen rondom de aanstelling van nieuwe leden. De leessociëteit zou
bestaan uit maximaal achttien ledenwelk getal door coöptatie diende te worden
aangevuld. De leden van de Fransche leessociëteit waren automatisch lid van het
genootschap, zodat een nauwe personele unie tussen beide instellingen werd ge
creëerd. In het genootschap werden de bestaande categorieën van ordinaire en
honoraire leden afgeschaft. Hiervoor kwamen twee nieuwe categorieën in de
plaats, ongetwijfeld afgekeken van de Hollandsche Maatschappij, het grote
voorbeeld. Om de toevloed van lieden van 'hoge geboorte of bedieningen' te
vereenvoudigen en de kas te spekken werd de categorie directeuren/begunsti
gers ingesteld, vooral bestemd voor personen van rang en stand. Hun verplich
tingen ten opzichte van het genootschap waren voornamelijk van financiële en
bestuurlijke aard. Directeuren betaalden vijf dukaten intreegeld en een jaarlijk
se contributie van tien Zeeuwse rijksdaalders. De categorie leden was bestemd
voor diegenen die '...alvorens genoegzaam blijken van geleerdheid en kundig
heid gegeven hebben'. In de praktijk betekende dit dat kandidaat-leden ruim ge
publiceerd dienden te hebben. Andere meer open methoden om het lidmaat
schap te verwerven, zoals het latere Provinciaal Utrechtsch Genootschap die toe
paste, ontbraken34. Daar was de mogelijkheid opengesteld voor degenen die
nog weinig gepubliceerd hadden of geen hoge functies in de Republiek der Let
teren bekleedden om door inzending van een verhandeling onder motto na
goedkeuring hiervan het lidmaatschap te verkrijgen35.
Het bestuur van het Vlissings genootschap was in handen van directeuren, die
hiertoe minstens drie maal per jaar bijeen dienden te komen. In de praktijk na
men echter alleen Walcherse directeuren aan dit beraad deel. De geïsoleerde
positie van het eiland en de moeilijke verbindingen waren hiervoor verantwoor
delijk36. Aan het hoofd van het college van directeuren stond een president, bij
gestaan door een vice-president, die beiden in Vlissingen woonachtig dienden te
zijn. Opvallend is nu dat de lopende zaken niet door deze twee functionarissen
werden afgedaan maar door de leden van de leessociëteit, die zich hiertoe de
naam van Perpetueel Comité hadden aangemeten. In de praktijk werd dit Per
petueel Comité beschouwd als het permanente bestuursorgaan, dat in opdracht
van de directeurenvergadering de dagelijkse gang van zaken behartigde. Eens in
de drie maanden moest rapport worden uitgebracht aan de directeurenvergade
ring, die de genomen besluiten al dan niet kon bekrachtigen. De secretariële
werkzaamheden werden verricht door twee secretarissen, waarvan de een zich
met de 'domestique' zaken zou bemoeien, terwijl de andere de 'buitenlandsche'
correspondentie zou behartigen. Typerend voor het Zeeuwse particularisme in
dit tijdvak is het feit dat met buitenlandse correspondentie die met leden buiten
Zeeland werd aangeduid37. Een thesaurier diende onder verantwoordelijkheid
12