van directeuren de financiële zaken af te handelen.
De aanstelling van nieuwe leden en directeuren werd met de grootst mogelijke
voorzorgen omgeven. De benoeming van leden geschiedde op basis van voor
dracht. Eerst wanneer deze voordracht door de leden van het Perpetueel Comité
was overgenomen, werd het kandidaat-lid aan een jaarlijkse Algemene Verga
dering van directeuren en leden voorgesteld, waarna benoeming met meerder
heid van stemmen diende te volgen38. Directeuren werden eveneens in de Alge
mene Vergadering benoemd. Hun voordracht diende echter eerst door de direc
teurenvergadering te worden goedgekeurd. Aangezien de Algemene Vergade
ring van directeuren en leden in de praktijk wegens boven gesignaleerde proble
men alleen voor Walcherse leden bereikbaar was, lag de feitelijke macht in be
noemingskwesties bij het Zeeuwse deel van het genootschap. Afgezien van en
kele misgrepen in 1768, die dan ook onmiddellijk als zodanig waren gesigna
leerd, had het genootschap zich al spoedig ten aanzien van de ledenrecrutering
behoudend opgesteld en had zich met algemene instemming, tien maanden na
de recrutering van de eerste leden, omgevormd in een hiërarchisch gezelschap
waarbij de toegang van beneden af vrijwel onmogelijk was geworden. Bij direc
teuren was afkomst een voornaam criterium, terwijl bij de leden, hoewel de wet
uitsluitend wetenschappelijke verdiensten als norm stelde, regelmatig ook ge
boorte in de overwegingen werd betrokken39.
Het exclusieve karakter van het genootschap zou echter naar een ieders mening
nog versterkt kunnen worden door officiële erkenning door regering van stad en
gewest, want de naam Vlissings genootschap werd eigenlijk als niet in overeen
stemming met de status van een geleerde maatschappij beschouwd. Immers, zo
schreef de al eerdergenoemde Slabber:.hoe hooger de titul een Maatschappij
voert, hoe meer luiden ze werkzaam werkt, om door haare waarnemingen daar
mede leden van te worden.' Andere leden sloten zich hierbij aan40. Directie en
leden van het Perpetueel Comité verklaarden zich zeer gevoelig voor deze argu
menten en besloten op 26 februari 1769 allereerst de vroedschap van Vlissingen
om protectie te verzoeken. Gezien de nauwe banden die diverse raden met het
genootschap onderhielden en het feit dat de president-directeur zelf zitting had
in de vroedschap, leverde de inwilliging van dit verzoek nauwelijks problemen
op. Een week later kwam de resolutie af waarin het genootschap bescherming
werd verleend en het tevens de beschikking kreeg over vergaderruimte op het
stadhuis41Onmiddellijk daarop werden nog diverse leden van de Vlissingse re
gering tot directeur benoemd en was de belangenverstrengeling tussen genoot
schap en locale elite compleet. Een inmiddels met behulp van Eerste Edele Van
de Perre en Laurens Pieter van de Spiegel, toen nog burgemeester van Goes en
in 1768 tot honorair lid benoemd, bij de Zeeuwse Staten ingediend verzoek om
officieel octrooi werd eveneens goedgunstig ontvangen. Op 23 maart 1769 werd
het octrooi verleend en kreeg het genootschap officieel de titel van Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen toegekend4'". Door de nauwe banden met de
Zeeuwse aristocratie bleek de weg naar officiële erkenning in een hiërarchische
samenleving niet weinig geëffend.
Het zou overigens niet juist zijn te veronderstellen dat bij deze transformatie van
open, op relatieve gelijkheid gebaseerd gezelschap naar besloten hiërarchisch
genootschap ook maar enige wanklank viel of dwang zou zijn toegepast. Alle le
den bijvoorbeeld hadden zonder onderscheid een vrije keuze voor lidmaatschap
of directoraat gekregen. De scheiding voltrok zich als vanzelfsprekend. Uitslui-
14