DIPLOMA. HetZEEUwscHE genootschap der wetenfchappen teVLissiNGEN wenscht aan allen, die dezen zullen zien, lezen, ofte hooren lezen, Heil en Voorfpoed. De lust tot bevordering van allerlei letteroeffèningen, kunsten en wetenfchappen, ge paard met eene zucht voor den wezentlyken welftand van ons Gemeenebest, heeft ons aan gezet een Genootfchap tot welgemelde einden binnen deze Stad op te rechten. Wy oordeelden, dat tot bereiking van ons oogmerk volftrekt noodig was fommigentotDi- reöeuren en Leden aan te nemen, van welken wy ons verzekerd konden houden, dat zy aan dit Genootfchap allen luister en voordeel zouden byzetten. Het is uit dien hoofde dat Wy in onze Vergaderinge gehouden den SS des Jaars MDGClXiX den Heer 5$*. tot Direfteur hebben aangefteld, gelykWy doen by dezen openen brief bekrachtigd met ons gewoon Zegelin eene gegronde verwachting dat Hy volvaardig alles zal willen toebrengen "t gene dienen kan tot voortzetting van onzen heilzamen toeleg, en ten voordeele van 't Zeeuwfche Genootfchap, waar toe wy Hem des Heeren zegen hartelyk toebiddea Gegeven te vlissincen, en in naam van 't gantfche Genootfchap onderteekend door ons Prefident. /juj/uS ^Secretarit. Afb. 6. Diploma van het Zeeuwsch Genootschap. tend personen in de ambten namen het directeurschap op zich. Op het moment dat het genootschap zijn geprivatiseerde karakter verloor en een publieke func tie ter bevordering van kunsten en wetenschappen verkreeg, achtten alle betrok kenen de regenten de enig aangewezenen om het genootschap te leiden en voor al naar buiten te vertegenwoordigen43. In de socio-politieke structuur van het Ancien Régime moet het zitting nemen in een officieel erkend genootschap dan ook gelijkgesteld worden aan bijvoorbeeld het curatorschap van een universi teit, Illustre School of Latijnse School, functies die de regenten eveneens op grond van hun ambt vervulden. De regenten zagen de bekleding van een direc- teurspost in het genootschap, dat immers het prestige van stad en gewest aan zienlijk deed toenemen, ook als een logische consequentie van hun ambt en achtten zich op grond van hun publieke functie mede verantwoordelijk voor het wel en wee van deze instelling. Dit blijkt onder meer uit het feit dat voor 1790, toen financiële problemen ook deze sociale groep begonnen te teisteren, de Zeeuwse regenten in de regel alleen voor het directeurschap bedankten wanneer aan hun ambtelijke carrière om wat voor een reden dan ook een einde was geko men. De gemiddelde zittingsduur van de groep regenten die omstreeks 1769 het directoraat had aanvaard, bedroeg, overlijdensgevallen meegerekend, ruim twintig jaar. Uit de correspondentie Gallandat-Eschauzier blijkt dat deze koppeling van functioneel en maatschappelijk onderscheid als volstrekt normaal werd ervaren. Toen Eschauzier, die de snelle ontwikkelingen rond het genootschap blijkbaar niet goed meer kon volgenGallandat vroeg waarom dezedie zoveel aan het tot- 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 37