rechtvaardigde. Van de Perre was in 1779 na een mislukte carrière als Eerste
Edele en politicus uit vrije wil ambteloos gebleven en had zich gesteund door zijn
grote vermogen op de bevordering van kunsten en wetenschappen gestort, een
gebied waarop het in Middelburg door gebrek aan concurrentie makkelijker ex
celleren was. Evenals dat bij vele achttiende-eeuwse regenten het geval was,
fungeerden fysico-theologisch geïnspireerde fascinatie door de natuurkunde en
belangstelling voor theologie als voornaamste drijfveren. Het is niet onwaar
schijnlijk dat zijn uiteindelijke droom, Middelburg te verheffen tot een belang
rijk cultureel centrum, hem in deze jaren al in rudimentaire vorm voor de ogen
zweefde. Zijn plannen, waarin de oprichting van een Middelburgs departement
mogelijk als eerste fase fungeerde, stuitten op hevig verzet5.
Niet alleen waren de Vlissingers beducht dat op deze wijze de autoriteit van het
Perpetueel Comité zou worden ondergraven, maar vooral, dat dit het voorspel
zou betekenen van een uiteindelijke verplaatsing van de zetel van het genoot
schap naar Middelburg. Van de Perre, die de crème de la crème van de in het ge
nootschap aanwezige elite wist te mobiliseren, hield aan, met gevolg dat in 1784
het Middelburgsch Departement geconstitueerd kon worden. Nadrukkelijk
werd echter in de wet van dit departement vastgelegd dat de toestemming tot op
richting als een gunst van de Vlissingers beschouwd moest worden. De grond
wetten van het Zeeuwsch Genootschap bleven onverminderd van kracht en de
zetel van het genootschap zou nooit naar elders verplaatst mogen worden. Bo
vendien kreeg het departement geen kans zich te verzelfstandigen en bleef het
ondergeschikt aan het genootschap. Alle leden van het departement dienden
eerst leden van het genootschap te worden en dus eerst aan de vergaderingen van
het Vlissings comité en Directeuren te worden voorgesteld. Het op eigen titel
uitgeven van verhandelingen of het uitschrijven van prijsvragen was evenmin
toegestaan. Vlissingers hadden zowel toegang tot als stemrecht in de Middel
burgse vergaderingen6.
Hoezeer ook ondergeschikt aan het Vlissingse comité, van meet af aan had het
Middelburgsch Departement een dubbelfunctie. Een commissie waarin Van de
Perre de leiding had stelde voor, dat het departement niet alleen moest meebe
sturen en meebeoordelen maar ook als locaal gezelschap diende op te tredenNa
afhandeling van de genootschapszaken zou de resterende tijd besteed worden
aan het voorlezen van speciaal voor dit gezelschap vervaardigde verhandelin
gen. Het was symptomatisch voor de starre Middelburgse sociale structuur dat
hiermee de vergelijking met een locaal gezelschap ophield. Directeuren en leden
hoorden thuis in verschillende categorieënEen van de directeuren hanteerde de
voorzittershamer, terwijl alle leden op straffe van boetes '...zich vrijwilliglijk
dienden te verplichten...' om verhandelingen over een of andere tak van weten
schap te produceren7. Ook nu was van een relatieve gelijkheid van verschillende
sociale groeperingen in het genootschap zoals die in het Perpetueel Comité, on
danks de hiërarchische onderschikking aan de directeurenvergadering, was blij
ven bestaan, in Middelburg geen sprake. Op verhandelingen-gebied waren de
Middelburgse directeuren - in tegenstelling tot de situatie in Vlissingen - dan
ook weinig actief. Het is typerend dat op een van de spaarzame momenten dat
Van de Perre van het recht om een verhandeling voor te dragen gebruik maakte,
hij dit benutte om de vraag 'Is een onderscheid van rangen en staaten overeen te
brengen met het denkbeeld van een volmaakte geluksaligheid in het toekomen
de leven?' aan de orde te stellen. Hierin exploiteerde hij het standaardarsenaal
19