speeld kunnen hebben bij het besluit de financiële verplichtingen verbonden aan
het directeurschap te accepteren, het aanvaarden van deze functie bleef een
kwestie van vrije keuze. En vanaf 1778 hadden Middelburgse regenten niet
meer te klagen over gebrek aan keuzemogelijkheden. Voor elke soort activiteit,
of men nu een mogelijkheid zocht de kunsten en wetenschappen te bevorderen
of meer belangstelling had voor sociale contacten, was er in Middelburg en Vlis-
singen wel een geëigend genootschap beschikbaar: loges, gezelligheidssociëtei
ten, een leesgezelschap, een tekenacademie, een natuurkundig gezelschap en
tenslotte het Zeeuwsch Genootschap. Het lijkt daarom niet ongepast te veron
derstellen dat degenen die voor het directoraat van het Zeeuwsch Genootschap
kozen, daarvoor naast status- of ambtsoverwegingen, ook factoren als weten
schappelijke belangstelling, mogelijk opgedaan tijdens de universitaire studie,
hebben laten meespelen. Het is in ieder geval duidelijk dat nagenoeg alle bezit
ters van omvangrijke bibliotheken of naturaliënkabinetten op Walcheren lid wa
ren van het genootschap14.
De samenstelling van het 45-koppige directoraat van buiten Zeeland vormt een
afspiegeling van de meer gevarieerde eliteopbouw elders in de Republiek. Ook
hier was het merendeel, 27 man, betrokken bij het locale, gewestelijke of stede
lijke bestuur. Aangezien bij deze groep overwegingen van provinciaal patriottis
me uiteraard nauwelijks een rol gespeeld zullen hebben, is het aannemelijk dat
voor hen belangstelling de voornaamste drijfveer is geweest. Het lidmaatschap
van diverse hoge militairen met een wiskundige belangstelling, van kooplieden
als Ploos van Amstel met een duidelijke artistieke interesse, van advocaten als
Hendrik Calkoen die voor strafrechthervorming had gepleit en van gefortuneer
de artsen als de Haagse medicus Thomassen a Thuessink maken deze veronder
stelling aannemelijk. Opmerkelijk is ook dat onder deze groep directeuren ook
niet-hervormden werden aangetroffen. De Amsterdamse boekhandelaar en
muntenverzamelaar Pieter van Damme was bijvoorbeeld rooms en de eveneens
Amsterdamse Ploos van Amstels beiden doopsgezind. Het percentage hervorm
den bij deze groep directeuren bedroeg dan ook 'slechts' ruim 90 tegen 100 bij de
Zeeuwse directeuren.
Ook bij de ledenrecrutering in het tijdvak 1769-1794 was dit sterke regionale ac
cent aanwezig. Uiteraard kon dit verschijnsel niet dezelfde vormen aannemen
als bij de werving van directeuren. Zeeland zou in dit opzicht nooit kunnen wed
ijveren met Holland, al was het maar door het ontbreken van een universiteit.
Het is daarom des te verbazender dat van de 143 personen die het lidmaatschap
waardig werden gekeurd, er maar liefst 48 uit Zeeland afkomstig waren, ruim
een derde van het totaal. Van de overige 95 was, zoals te verwachten viel, 61%
afkomstig uit Holland, 13% uit Gelderland en 9% uit Utrecht, terwijl de overige
gewesten het met percentages variërend tussen de één en de vijf moesten stellen.
Van een culturele emancipatie van de landgewesten viel daarom in het
Zeeuwsch Genootschap weinig te bespeuren, temeer daar de uit Friesland en
Groningen afkomstige leden en ook een groot deel van de Gelderse aan de in de
ze gewesten gevestigde universiteiten waren verbonden. In Zeeland zelf kwa
men de eilanden buiten Walcheren nauwelijks aan bod. Van de 48 leden woon
den er 41 op Walcheren, vijf in Zeeuws-Vlaanderen en twee kwamen uit Zierik-
zee.
Had een omzichtig toelatingsbeleid bij de directeuren een directeurencorps op
geleverd waarin de maatschappelijke elite van de Republiek een overheersende
21