het grote verschil in leeftijd tussen de verschillende groepen. Was de gemiddelde leeftijd van de buiten Zeeland gerecruteerde leden bijna 43, van de Walcherse leden was deze net 37. Bovendien werden de Zeeuwse coryfeeën op steeds jon gere leeftijd binnengehaald. De gemiddelde leeftijd van de Walcherse leden die t/m 1780 het lidmaatschap verwierven was nog bijna 42: de gemiddelde leeftijd van hen die in de periode 1781-1794 het lidmaatschap kregen toegeworpen was ruim 34, terwijl leden van nog geen 25 geen uitzondering waren. Bij deze groep was erkenning door middel van een genootschapslidmaatschap elders uiterst zeldzaam27. Bij de niet-Zeeuwse ledenrecrutering trad een dergelijke verjon ging niet op. Tot eind 1794 bleef de gemiddelde leeftijd van nieuwe leden boven de 40. Van de 48 Zeeuwse leden behoorde bovendien 94% tot de hervormde kerk. Slechts drie leden werden uit de doopsgezinde gemeenschap gerecruteerd. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat bij de werving van Walcherse le den na verloop van tijd andere maatstaven werden aangelegd. Toen het reser voir aan gearriveerde Zeeuwse intellectuelen met enige landelijke bekendheid was uitgeput, had men, omdat de bemanning van één, en na 1784 twee locale ge zelschappen een constante toevloed van nieuwe leden vereiste, al spoedig een be roep moeten doen op degenen die nog maar net de academie hadden verlaten, te meer daar men klaarblijkelijk niet genegen was meer dissenterse leden in het ge nootschap op te nemen of uit de sectoren handel en nijverheid te recruteren2X. Het resultaat was een Walchers ledenbestand dat onmiskenbaar wetenschappe lijk minder op de voorgrond trad dan de groep niet-Zeeuwse leden. Overigens ontliepen de percentages leden met een universitaire opleiding elkaar nauwe lijks. Het voornaamste verschil was dat de academische opleiding voor de Wal cherse groep in de eerste plaats een beroepsopleiding betekende, waaraan de af gestudeerden hoogstens een wetenschappelijke belangstelling ontleenden. Voor het merendeel van de niet-Zeeuwse leden vormde deze opleiding het be ginpunt van een wetenschappelijke carrière, al dan niet in vrije tijd tot stand ge bracht. Een opmerkelijke consequentie van deze onvermijdelijke maar eenzijdige na druk op predikanten, artsen en rectoren bij de opbouw van het Zeeuwse leden bestand was de grote greep die de directeuren op de Zeeuwse leden kregen. Im mers, een zeer groot deel van deze beroepsbeoefenaren was van directeuren, maar dan in hun capaciteit als leden van de magistraat, afhankelijk. De Zeeuwse stadsbesturen hadden een doorslaggevende stem bij de benoeming van predi kanten en rectoren29. Al waren artsen uiteraard iets onafhankelijker, ook zij be kleedden een kwetsbare positie omdat de meer lukratieve functies in de stedelij ke en gewestelijke gezondheidszorg ook aan de magistraat ter begeving stonden Steun van de magistraat was daarom onontbeerlijk - en dat gold met name voor predikanten en rectoren - wilde men in staat zij n het doorgaans schamele basis salaris op aanvaardbaar niveau te brengen3". Hetzelfde was van toepassing wan neer men in de kleine Walcherse wereld carrière in onderwijs of wetenschap wil de makenFuncties als hoogleraar of lector, al dan niet aan de stedelijke Illustre School, die weinig werk en veel geld opleverden, werden eveneens door regen ten vergeven. De predikant Jona Willem te Water, die in 1778 het hoogleraarschap aan de Illu stre School in Middelburg verwierf, diende alvorens dit genot deelachtig te wor den omzichtig te manoeuvreren en vooral de stedelijke magistraat niet voor het hoofd te stoten31. Onvermijdelijk had dit alles tot gevolg dat van tijd tot tijd be- 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 54