psalmberijming en een nieuwe zangwijze had op het orthodoxe Walcheren een volksbeweging veroorzaakt die in omvang groeide nadat een van de leiders we gens zijn verzet door een van de Zeeuwse directeuren, Martinus Johan Veth van de Perre, een broer van de al vermelde Johan Adriaan, in zijn functie als am bachtsheervan Westkapelle was verbannen. Praktisch tegelijkertijd had de Vlis- singse vroedschap een verzoek ingewilligd voor de bouw van een rooms-katho- lieke kerk, afkomstig van Duinkerkse kooplieden die wegens de Engels-Franse oorlog hun toevlucht in Vlissingen hadden gezocht42. De motieven van de Vlis- singse magistraat waren niet zo zeer van idealistische, verlichte aard, zoals vaak wordt gesteld43maar veeleer ingegeven door pragmatische overwegingen als de concurrentiepositie ten opzichte van Middelburg, waar men wegens de beschik baarheid van een roomse kerk makkelijker in staat was nieuwe kooplieden aan te trekken. Ook het genootschap raakte bij de twisten betrokken. De Vlissingse magistraat werd gesteund door diverse Vlissingse leden, waaronder de predikant Te Water, die sinds 1766 lid was en later tevens secretaris. Te Water voerde zelfs een uitvoe rige correspondentie over deze zaak met de stadhouder, waaruit hij als een on wrikbare steunpilaar van de vroedschap naar voren komt. Te Waters houding kwam hem te staan op onmin met een groot deel van zijn gemeente en daardoor op lege kerken, maar leverde kort daarop wel een professoraat in Middelburg op, waarvoor Adriaan Isaac Hurgronje, oprichter van het genootschap en secre taris van de provinciale rekenkamer, zich had ingezet44. De secretaris van de bui tenlandse correspondentie, Justus Tjeenk, die ook verantwoordelijk was ge weest voor de door sommigen als misgrepen ervaren ledenbenoemingen, werd een van de leiders van het religieus geïnspireerde verzet, dat echter ook sociale elementen in zich hield45. Binnen het genootschap liepen de twisten hoog op en Tjeenk werd door een van de directeuren, het vroedschapslid P.J. Clijver, op nogal brute wijze in zijn hemd gezet: '...Beeft gy van angst omdat de boerenrekel keft? 't was keffen, meerder niet en ver van aan te vallen Zoo doet een steendog, die stomptandig, kort van snuit Nauw tot een wekker dient, by schuur of schepenstallen Maar loop: zo zwelt zijn moed; hij bijt in hiel of kuit. Waarom, o Vlissingen! niet voor een stok gegrepen En 't schendig bassen aan dien stouten reu verleerd? Zo zag men hem welhaast zijn druipstaart henen slepen en tjenkend naar zijn werf en kot teruggekeerd...46. De houding van Tjeenk werd door de overige Vlissingse leden afgekeurd. Men was zelfs van mening dat directeuren hem zijn post als secretaris zouden ontne men. Gallandat, wegens zijn stedelijk lectoraat in de heel- en verloskunde en zijn stadsdokterschap sterk afhankelijk van de magistraat, merkte in een brief aan Eschauzier op dat hijevenmin als de andere leden, nog contact wenste met de leider van de volksbeweging: '...j'ai préféré de perdre son amitié pour garder celle des magistrats'47. In 1781 kreeg dit conflict - Tjeenk was, waarschijnlijk om geen opzien te baren, gehandhaafd als secretaris - nog een staartje. Toen Tjeenk, gekwetst en niet meer in staat het verschuldigde respect voor de magistraat op te brengen, een programma van het genootschap door een oppasser bij het stadsbestuur had la ten bezorgen, moest hij op het matje komen, wat tot grote scènes aanleiding gaf. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 57