leden- en directeurenbestand bleven, in overeenstemming met het gevoerde be
leid, beperkt. Slechts twee directeuren, waaronder de vice-president, de Mid
delburgse secretaris Paul Changuion, die de stadhouder waren toegedaan, be
dankten voor hun post. Van de zes directeuren van patriotse signatuur die het ge
nootschap wensten te verlaten, konden er twee overgehaald worden aan te blij
ven. De recrutering van nieuwe directeuren na 1787 beperkte zich evenmin tot
prinsgezinde regenten. Ook diverse voormalige patriotten werden tot directeur
aangesteld. Ter vervanging van de vice-president werd de patriotse en nu gere-
moveerde burgemeester van Vlissingen Cornelis Bertling gekozen. Bij de leden
waren de zaken niet anders. Slechts één lid bedankte, terwijl de voormannen van
de Sociëteit de Unie onbekommerd in het genootschap bleven functioneren.
Nieuwe leden werden zowel uit prinsgezinde als patriotse gelederen gerecru-
teerd60.
De nauwe relatie tussen regenten en genootschap was er de oorzaak van geweest
dat de politieke gebeurtenissen binnen het genootschap op dezelfde gematigde
wijze werden verwerkt als in de politieke verhoudingen in de provincie zelf.
Hoewel het genootschap zich, indien nodig, prinsgezind had opgesteld, had dit,
evenmin als in Zeeland zelf - de relletjes en plunderingen veroorzaakt door het
Oranjegrauw buiten beschouwing gelaten61 - niet geleid tot een heksenjacht op
voormalige patriotten. De bovenpolitieke solidariteit tussen de regenten onder
ling die uit deze episode naar voren komt, rechtvaardigt de veronderstelling dat
op Walcheren zowel de prinsgezinde als de patriotse koers meer op utilitaire, zo
men wil factieuze, dan op ideële motieven waren gebaseerd. Het genootschap
had zich in politicis in ieder geval niet gemanifesteerd als een bolwerk van ver
nieuwingsgezinde krachten: de 'gevestigde constitutie' die in diverse toespraken
werd verheerlijkt, werd door de meerderheid van de directeurenvergadering,
van het Perpetueel Comité en van het Middelburgsch Departement als een kost
baar kleinood gehoed.
In de jaren negentig raakte het genootschap in een crisis. De moeilijkheden wa
ren niet zozeer van politieke aard, maar hadden vooral een financieel en econo
misch karakter. Van meet af aan had de thesaurier van het genootschap te kam
pen gehad met directeuren die traag waren in het voldoen van de jaarlijkse con
tributie. In 1786 bijvoorbeeld bedroeg de contributie-achterstand al bijna
ƒ4000,-62. Bovendien hadden van tijd tot tijd diverse met name niet-Zeeuwse
directeuren hun posten neergelegd. De economische problemen waarmee Zee
land als gevolg van de Vierde Engelse oorlog te kampen kreeg, het debacle van
de WIC, de crisis in de VOC, de dreiging van de Franse troepen, de bezetting van
de Zuidelijke Nederlanden en tenslotte de schade die de conflicten rond de
Schelde aan de Zeeuwse economie toebrachten, waren in successie verantwoor
delijk voor een toespitsing van de problemen. Het behoeft geen betoog dat deze
gebeurtenissen rampzalige consequenties hadden, niet alleen voor de toestand
van de publieke financiën maar ook voor de ontwikkeling van de privé-inko-
mens63.
In 1790 bijvoorbeeld zag de vroedschap van Vlissingen zich wegens de deplora
bele toestand waarin de stadsfinanciën verkeerdengenoodzaakt een eind te ma
ken aan de vrijdom van stedelijke belastingen waarvan het genootschap tot dat
tijdstip had weten te profiteren64. Tegelijkertijd werd het genootschap, dat zich
inmiddels diep in de schulden had gestoken voor de aankoop van een eigen
pand65, bij oplopende financiële verplichtingen geconfronteerd met een sterk af
nemende bereidheid van directeuren het genootschap te blijven ondersteunen.
31