een genootschap, uitzonderingen daargelaten, het startpunt van een nieuwe car
rière en niet een eerbetoon voor reeds bewezen diensten. Hoewel Scharps be
toog in de eerste plaats gericht was op het locale genootschap, dachten de
Zeeuwse leden er niet ander over. Immers, zowel in Vlissingen als in Middelburg
maakten zij tevens deel uit van een van de onder het Zeeuwsch Genootschap res
sorterende locale genootschappen2.
Evenzeer onderdeel van de genootschapscultuur vormde de regel dat uitsluitend
Nederlandstalige verhandelingen voor plaatsing in aanmerking kwamen. Het
nut van deze regel, die aansloot bij de herwaardering voor het Nederlands zoals
die tot uitdrukking was gekomen in de kolossale groei van de markt voor Neder
landstalige lectuur, werd door diverse leden bezongen en de maatregel zelf werd
in de wet vastgelegd3. De arts J.P. Michell, lid van het genootschapen prijswin
naar, ging zelfs zover te stellen dat de bloei van de geneeskunde in de Republiek
voornamelijk veroorzaakt werd door de toename van het aantal Nederlandstali
ge publikaties. Hierdoor werden ook de chirurgijns, heelmeesters en apothe
kers, die doorgaans geen vreemde talen machtig warenin staat gesteld kennis te
nemen van de nieuwe ontwikkelingen op hun vakgebied. Tevens kregen nu ook
zij de mogelij kheid hun ervaringen op schrift te stellenwaardoor ook zij een bij
drage konden leveren aan de vooruitgang in de geneeskunde4. Het lijkt dan ook
alleszins aannemelijk dat de consequente taalpolitiek van alle Nederlandse ge
nootschappen aan de verbreiding van kennis een belangrijke bijdrage heeft gele
verd.
Al spoedig werd echter een kloof tussen ideologie en praktijk zichtbaar. Hoewel
de meeste leden dit genootschapsconcept in zijn algemeenheid onderschreven
zullen hebben, kwamen er, wat de schrijfverplichting betreft, al spoedig ver
schillen in interpretatie aan de oppervlakte. Van meet af aan was de bereidheid
van leden buiten Zeeland om een bijdrage te leveren aan de coördinerende taak
van het genootschap niet groot. Na 1780 nam deze bereidheid nog verder af; het
eerste enthousiasme was geluwd en naast het Zeeuwsch Genootschap bestonden
inmiddels tal van concurrerende instellingen die allemaal dezelfde pretentie be
zaten. Achter deze onwilligheid gingen dan ook voornamelijk praktische bezwa
ren schuil. Wanneer men van meerdere genootschappen tegelijkertijd lid was,
werd het bezwaarlijk om aan al de hierdoor aangegane verplichtingen te vol
doen5. In de tweede plaats was men, ook bij niet-plaatsing, het auteursrecht van
de verhandeling kwijt en kon men deze niet elders publiceren, tenzij het genoot
schap besloot dat het ook in de verre toekomst van deze verhandeling geen ge
bruik zou maken'1. Tenslotte was de spanne tijds tussen inlevering en druk van de
verhandeling vaak zo groot dat originele bijdragen of uitvindingen in de tussen
tijd achterhaald dreigden te worden. Elke auteur diende namelijk te wachten
totdat het genootschap voldoende publicabele stukken verzameld had om de uit
gave van een nieuw, doorgaans volumineus, deel van de Verhandelingen te
rechtvaardigen. Deze gang van zaken maakte vele leden huiverig hun penne-
vruchten bij het genootschap in te leveren, temeer daar na 1775 de mogelijkhe
den om verhandelingen gepubliceerd te krijgen, door de oprichting van diverse
meer gespecialiseerde wetenschappelijke tijdschriften, aanzienlijk waren ver
ruimd
Van 1784 af zon men in Zeeland op maatregelen om de weigerachtige leden tot
inzending te dwingenIedereen die vanaf dat jaar een nieuw lid voorsteldedien
de borg te staan voor de inlossing van de publicatiebelofte8. Aangezien op het ei-
35