land Walcheren de regel bestond dat alle daar woonachtige leden bij de onder
het genootschap ressorterende gezelschappen een lezing moesten houden op
straffe van een boete van twee Zeeuwse rijksdaalders, nam men in 1793 het be
sluit ook de 'buitenlandsche', dat wil zeggen de in de rest van de Republiek
woonachtige leden, aan dit voorschrift te onderwerpen4. De afkondiging van de
ze maatregel deed een storm van verontwaardiging opsteken. De tientallen hier
omtrent ingezonden brieven geven een goed beeld van wat de leden zelf als het
voornaamste doel van een genootschap van een kaliber als het Zeeuwse be
schouwden. Het genootschapslidmaatschap werd in de eerste plaats als een blij k
van waardering voor reeds bewezen wetenschappelijke verdiensten gezien.
Boetemaatregelen konden uitsluitend worden aangewend tegen: '...les Mem
bres qui ne sont pas encore connus sous aucun titre dans la République des Let
tres. Ceux-ci, n'ayant nullement accompli, soit en partie soit en entier, les condi
tions auxquelles leur nouvel état les engagent par devoirs, il s'en suit qu'ils occu-
pent inutilement une place, que tant d'autres rempliraient beaucoup mieux, si le
choix en avaient été bien fait'10. In diverse brieven werd verwezen naar de reeds
lang bestaande Europese academies waar, terecht naar men meende, een onder
scheid werd gemaakt tussen leden die prestige aan het genootschapslidmaat
schap ontleenden en degenen die door hun lidmaatschap het genootschap eer
bijzetten11Een verdere hiërarchisering, naast het al bestaande onderscheid tus
sen directeuren en leden, maar dan naar verdienste, zoals bijvoorbeeld in het
Bataafsch Genootschap te Rotterdam gebruikelijk was, kon voor dit probleem
als oplossing dienen.
Vooral de coördinerende functie die het genootschap zichzelf had toegedacht,
moest het ontgelden. Men stelde dat deze rol, gezien de beschikbaarheid van di
verse regionale genootschappen, slechts voor Zeeland zelf waar gemaakt kon
worden. Wanneer men deze rol landelijk zou willen gaan spelen, was het voor
een ieder die van meerdere genootschappen lid wenste te zijn, onmogelijk om
aan al zijn verplichtingen te voldoen12. Het gros van de leden beschouwde het
lidmaatschap als een welkome eretitel die fraai het titelblad van hun uitgegeven
werken kon sieren. Verdere verplichtingen wenste men doorgaans niet aan te
gaan. Diverse leden dreigden, wanneer deze maatregel zou worden doorge
voerd, hun lidmaatschap te beëindigenHoewel het genootschap voor deze drei
gementen terugkrabbelde en de voorgestelde resolutie niet uitvoerde, bleef men
vasthouden aan de coördinerende functie en klagen over de geringe verhande-
lingenproduktie13. Deze klachten, die ook bij de andere grote geleerde genoot
schappen regelmatig gehoord konden worden14, geven aan dat in het gebied van
de Republiek met zijn geringe inwonertal en kleine intellectuele elite voor meer
dere grote geleerde genootschappen eigenlijk geen plaats was. Hoewel deze pro
blemen werden onderkend, was het gewestelijke particularisme dat immers een
belangrijke stimulans tot oprichting was geweest, te sterk om nauwere samen
werkingsverbanden een reële kans te geven. Bij het uitschrijven van prijsvragen
zouden deze problemen opnieuw een rol gaan spelen.
Het behoeft weinig verwondering te wekken dat er in de periode 1769-1794 ge
middeld niet meer dan vijftien verhandelingen per jaar binnenkwamen. Opmer
kelijk is evenwel dat de coördinerende en stimulerende rol die de 'buitenland
sche' leden aan Zeeland en de eigen Zeeuwse leden hadden toegedacht, in de
praktijk al bleek te bestaan. Van de ruim 300 verhandelingen die in dit tijdvak
door leden van het genootschap werden vervaardigd, was slechts 26% van niet-
36