Zeeuwse leden afkomstig, een groep die echter 63% van het totaal der in deze
periode gerecruteerde leden omvatte. De rest was geschreven door Zeeuwse le
den die slechts 37% van het totaal aantal leden uitmaaktenOok anderszins trad
er een verschil in inzet naar voren. Van de groep leden van buiten Zeeland
schreef slechts 31% ooit tijdens de duur van hun lidmaatschap een verhandeling.
Bij de Walcherse leden lag dit percentage beduidend hoger, 81%. Bovendien
schreven de Zeeuwen veel vaker. Bedroeg de frequentie bij het kleine groepje
niet-Zeeuwse auteurs gemiddeld 1,8, bij de Zeeuwse schrijvers was dit 5,2.
De leden van buiten Zeeland legden, althans voor zover ze aan schrijven voor
het genootschap toekwamen, een grote voorliefde voor verhandelingen met een
medisch karakter aan de dag. De helft van de ongeveer 80 verhandelingen van
deze groep was aan dit thema gewijd. Veertien inzendingen bewogen zich op het
terrein van de natuurlijke historie. Het betrof hier vooral beschrijvingen van nog
niet eerder gedocumenteerde planten, dieren en gesteenten. De letteren en de
theologie moesten het met respectievelijk negen en vijf verhandelingen stellen.
Historische problemen, met name die betreffende de middeleeuwse geschiede
nis, een blijkbaar geslaagde preek die om nadere uitwerking vroeg of een meer
specifiek theologisch vraagstelling leverden hier de inspiratie. Verhandelingen
waarin maatschappelijke problemen aan de orde werden gesteld, ontbraken
praktisch geheel Dit verschijnsel correspondeert met het theoretische en wei
nig toegepaste karakter van het merendeel van de medische en natuurweten
schappelijke vertogen. Met name bij de medici ging het om een eindeloze reeks
case-studies met een uitgesproken medisch-specialistisch karakter. Thema's als
bijvoorbeeld het bestrijden van besmettelijke ziekten werden maar uiterst zel
den aangesneden. Van het op zich al zeer kleine aantal van zeven wis- en natuur
kundige verhandelingen had slechts een enkele een praktische inslag. Alleen na-
vigatieproblemen en de vestingbouwkunde konden een enkele auteur inspire
ren16.
Deze sterke nadruk op de zuivere wetenschapsbeoefening met een doorgaans
traditioneel academische inslag werd door het genootschap niet als problema
tisch ervaren. De klachten betroffen uitsluitend de omvang en niet het karakter
van de verhandelingenproduktie. Deze tevredenheid vormt een scherp contrast
met de situatie in het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Hier was in de jaren
tachtig een verhitte discussie aan de gang tussen leden die het genootschap in
dienst wilden stellen van de oplossing van maatschappelijke problemen en dege
nen die in het genootschap een instrument zagen ter bevordering van de zuivere
wetenschap17. Zowel de recrutering van de niet-Zeeuwse leden, die zich voor
het overgrote deel beperkte tot het universitaire milieu of degenen die hierin wa
ren opgeleid, alsmede de door deze groep vervaardigde verhandelingen wijzen
er op dat er in het Zeeuwsch Genootschap geen sprake was van een doorbraak
van een nieuwe groep intellectuelen die op het grensvlak van natuurwetenschap
en techniek opereerden noch van een nieuwe oriëntatie waarin wetenschap als
een zinvol instrument werd gezien voor de genezing van kwalen waaraan de sa
menleving leed.
De Zeeuwse leden legden evenmin veel belangstelling voor verhandelingen met
een praktische, maatschappelijke inslag aan de dag. Sporadisch werd een thema
als het begraven in de kerken of het bestrijden der duellen aangesneden18. De
eenzijdige nadruk in de ledenrecrutering, zowel wat de Zeeuwse als de niet-
Zeeuwse betreft, op figuren met een academische scholing, gekoppeld aan een
37