bieden. Een dergelijke procedure werd strijdig geacht met de bij de ledenrecru- tering noodzakelijke zorgvuldigheid27. De prijzen bestonden doorgaans uit een gouden of zilveren medaille, geslagen op het stempel van het genootschap en voorzien van een jaartal en de naam van de auteur28. Niet de geldswaarde van de medaille - gemiddeld 150,die doorgaans toch niet voldoende was om de kosten verbonden aan het beantwoor den van met name medische en natuurwetenschappelijke prijsvragen te dekken, maar de eer van het behalen van een prijs en de daaruit voortvloeiende publica tie van de naam van de auteur in tijdschriften en kranten werd als de voornaam ste drijfveer beschouwd om aan de prijsvragen deel te nemen24. Aanvankelijk waren, om onverkwikkelijkheden bij de toekenning van prijzen te vermijden, de leden van het genootschap van deelneming uitgesloten. De vele protesten tegen deze maatregel leidden er toe dat reeds in 1770 werd besloten dat leden mochten deelnemen, zonder echter voor een medaille in aanmerking te kunnen komen. De beloning zou bestaan in publicatie van de bekroonde verhandeling. Na veel overleg werd in 1782 uiteindelijk vastgesteld dat ook de leden konden meedin gen naar de medaille, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ze hun inzending door een ander moesten laten afschrijven. Het voornaamste argument voor dit besluit was dat diverse prijsvragen onbeantwoord waren gebleven. Men ging er blijkbaar van uit dat de groep potentiële auteurs door de voortdurende benoe mingen van nieuwe leden te zeer was afgeroomd. Tenslotte overwoog men dat ook andere genootschappen deze bepaling hadden afgeschaft30. De onderwerpen van de prijsvragen werden vastgesteld in de jaarlijkse Algeme ne Vergadering. De leden van het Perpetueel Comité en later ook van het Mid- delburgsch Departement maakten een voordracht van drie a vier vragen op uit de door de leden ingezonden conceptvragen, en legden deze vervolgens aan de directeurenvergadering voor, waarna de Algemene Vergadering een keus kon maken. Deze ogenschijnlijk zeer open procedure was in de praktijk een wassen neus. De leden en directeuren die de Algemene Vergadering bezochten waren praktisch altijd dezelfden als degenen die in de beide locale departementen acte de présence gaven. Bovendien was het overgrote deel van de conceptvragen eveneens van Walcherse leden afkomstig. Het genootschap bezat, evenals de Hollandsche Maatschappij en het Bataafsch Genootschap, een overeenkomst met het in 1778 gestichte Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschap pen.die de Zeeuwen in staat stelde jaarlijks op kosten van dit genootschap een extra prijsvraag uit te schrijven31 Bij het Zeeuwsch Genootschap werden al spoedig de moeilijkheden onderkend die de bacteriegewijze vermenigvuldiging van genootschappen in de kleine Re publiek, die grotendeels op hetzelfde terrein werkzaam waren, dreigde op te le veren. Reeds in 1770 diende de Middelburgse predikant Adrianus 's-Gravezan- de hierover enkele memories bij het genootschap in32. Het resultaat was dat er voorzichtig enkele voorstellen werden geformuleerd om te komen tot een 'Ge nerale Maatschappij' naar het model van de VOC. Hiervan zou elk genootschap met behoud van zelfstandigheid, leden en directeuren deel kunnen uitmaken. Alleen het uitschrijven van prijsvragen zou dan gecoördineerd kunnen worden. De buitenlandse voorbeelden waarbij de vorst een doorslaggevende rol had ge speeld zweefden de opstellers van deze plannen waarschijnlijk voor ogen, toen ze suggereerden dat de stadhouder de meest aangewezen persoon was om deze vereniging te entameren, hoe merkwaardig dit gezien zijn constitutionele positie ook was. 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 72