In 1784 leidden dit soort overwegingen, gecombineerd met de slechte resultaten van enkele prijsvragen, tot het uitschrijven van een prijsvraag over de mogelijk heden voor zo'n vereniging. Het in 1788, na een herhaling, bekroonde antwoord van de Amsterdamse hoogleraar Andreas Bonn liet duidelijk merken dat de au teur een dergelijke oplossing zou toejuichen, maar evenzeer dat hij weinig ver trouwen had in dit soort plannen. De gehechtheid aan gewestelijke instanties en instellingen beschouwde Bonn als een onoverkomelijk struikelblok33. Ook het Zeeuwsch Genootschap zelf had uiteindelijk, gezien de landelijke rol die het op het terrein van de wetenschapsbevordering wilde spelen, weinig belang bij een nationale maatschappij en was uiterst benauwd voor concurrentie. Dit bleek overduidelijk in 1777, toen er sprake was van oprichting van departementen van de Oeconomische Tak van de Hollandsche Maatschappij in Middelburg en Vlis- singen. Omdat men uiteraard nog geen exact inzicht had in doelstelling en reik- wij dte van deze instellingenwenste het Perpetueel Comité dat geen lid of direc teur van het genootschap zich bij de nieuwe departementen zou aansluiten tot dat hieromtrent duidelijkheid zou zijn verkregen34. De contacten van het Zeeuwsch Genootschap met de andere gelijkgerichte instellingen in de Repu bliek waren eveneens uiterst beperkt van aard. De vele adviezen die Bonn in zijn verhandeling had gegeven, werden door het genootschap genegeerd. Men bleef zich beperken tot het toezenden van programma's en exemplaren van gereedge komen delen van de Verhandelingen^ Tussen 1769 en 1794 werden in totaal 50 prijsvragen uitgeschreven, herhalingen van reeds opgegeven prijsvragen niet meegerekend. Was bij de verhandelingen nauwelijks van belangstelling voor maatschappelijke problemen sprake, bij de prijsvragen werd dit verzuim op ruime schaal goedgemaakt. Zeventien prijsvra gen (34%) raakten maatschappelijke thema's als stimulering van landbouw, fa brieken en visserijschool- en universiteitshervorming, herziening van het straf recht en het begraven in de kerken. Bovendien werd nu, in tegenstelling tot de situatie bij de verhandelingen, waar het accent bij de Zeeuwse leden op popula risering en bij de niet-Zeeuwen op zuivere wetenschapsbeoefening had gelegen, de nadruk op de toegepaste wetenschapsbeoefening gevestigd. Acht prijsvragen (16%) waren aan de wis- en natuurkunde gewijd, maar het ging hier uitsluitend om praktische problemen als scheepsbouw en dijkverbetering. Bij de medische prijsvragen, zeven (14%) in totaal, kwamen alleen urgente kwesties als de bestrijding van de kinderpokken of de najaarskoortsen aan de orde. Het ruime gebied dat de tijdgenoot met de term letterkunde betitelde, kreeg vijftien (30%) prijsvragen toegewezen, terwijl drie prijsvragen (6%) een theologische of reli gieus georiënteerde inslag hadden. Het zou echter misleidend zijn deze nadruk op maatschappelijke problemen en toegepaste wetenschapsbeoefening uitsluitend en alleen te wijten aan het door werken van verlichte idealen of van een revolutionaire kijk op de innoverende betekenis van de natuurwetenschap in kringen van het genootschap. Bij een na dere beschouwing lijken de accenten iets anders gelegd te moeten worden. Dan blijkt dat het genootschap bewust werd benut om oplossingen te brengen voor problemen waarmee directeuren, maar dan in hun capaciteit als lid van de vroed schap, gecommitteerde raad, Eerste Edele, raadpensionaris, gedeputeerde ter Zeeuwse Statenvergadering, raad ter Admiraliteit of bewindhebber van de Zeeuwse Kamers der VOC en WIC, werden geconfronteerd. De nauwe verbon denheid met de Zeeuwse politiek die de regenten een grote invloed in het ge- 43

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 73