zing van een zeker werkje, de herhaalde bespottingen van de voorstanders der
beproefde Euangelie-leere, de hope op eene meerdere zoogenaamde verlichtin-
ge, en de toeleg om alle Christenen te vereenigen, deze en meer soortgelijke din
gen doen ons het doelwit van den schrijver genoeg kennen: een doelwit, geens
zins overeenkomende met het oogmerk van 't genootschap'63. Het lag daarom
voor de hand dat de opstellers van het grote Nutsrapport van 1796 dat als basis
diende voor de onderwijswetgeving in de Bataafse Republiek, maar weinig met
de Zeeuwse verhandelingen konden beginnen. De gedeelten over de nieuwe on
derwijsmethoden werden van harte aanbevolen, maar de uitgangspunten van
het Nut, onderwijs als nationale opdracht en onderwijs met een niet-leerstellig,
algemeen christelijk karakter, stonden haaks op die van de Zeeuwse verhande
lingen, die te zeer op de maatschappelijke werkelijkheid van het Ancien Régime
waren geïnspireerd64.
Voor de prijsvraag over de hervorming van het strafrecht, waarmee het genoot
schap inhaakte op een al sinds het begin van de eeuw levendig debat, gold eigen
lijk hetzelfde65. Om te beginnen was de vraagstelling al tweeslachtig: er werd zo
wel een compendium van alle in de Republiek gebruikte strafwetten gevraagd
als een opgave van de wijze waarop deze opnieuw geformuleerd zouden moeten
worden. De criteria waaraan deze hervorming zou moeten voldoen, waren ech
ter zo vaag geformuleerd dat eventuele belangstellenden er weinig mee konden
beginnen. Tot inzendingen leidde de prijsvraag dan ook niet. De noodzaak nie
mand voor het hoofd te stoten had aan deze prijsvraag al bij voorbaat de angel
ontnomen. Het is gezien deze instelling van het genootschap daarom niet opmer
kelijk dat de befaamde Zeeuwse jurist W. Schorer, die onder meer eloquent had
gepleit voor de afschaffing van de pijnbank en de slavenhandel, geen belangstel
ling had voor het genootschapslidmaatschap66. De conceptprijsvragen met een
maatschappelijk gericht karakter die in het genootschap circuleerden, ademden
praktisch zonder uitzondering eenzelfde geest: hervormingen konden alleen
binnen de bestaande kaders plaatsvinden. Een prijsvraagvoorstel over de af
schaffing van de slavenhandel met de overweging dat andere mogendheden van
plan waren deze als 'onbestaanbaar met de Menselijkheid' te veroordelen, werd
met bedekte verwijzingen naar de financiële consequenties afgewezen. De
emancipatie van de Joden diende plaats te vinden 'zonder dat daar door de Voor-
regten der Christenen eenigzints verkort' werden en ook de vrijheid van druk
pers werd niet zonder meer noodzakelijk geacht67.
De laatste vraag in de categorie algemeen nuttige prijsvragen was ontworpen
door de Middelburgse reder en amateuronderzoeker, de al eerder genoemde
Leendert Bommedie ook de drijvende kracht was geweest achter de oprichting
van de Middelburgse Tekenacademie en het Natuurkundig Gezelschap. Zijn
vraag betrof de verbreiding van de kennis van de wis-natuur- en tekenkunde met
name onder 'minvermoogenden'onder de overweging dat deze wetenschappen
een 'bijkans algemeenen invloed op alle Konsten en Handwerken' bezaten68.
Winnaar van de gouden medaille was de Middelburgse arts en lector aan de Illu-
stre School, Adriaan van Solingen (1758-1830), sinds 1782 lid van het genoot
schap en daarnaast vrijmetselaar en patriot69. In zijn antwoord beperkte Van
Solingen zich met opzet tot de wiskunde. Voor hem was de wiskunde moeder en
voedster van alle natuurkundige wetenschappen en hij besteedde nogal wat
bladzijden om aan te tonen dat de natuurwetenschappen zonder de wiskunde
geen enkele kans van slagen hadden. Natuurwetenschappelijk onderzoek dien-
49