voegdheid ten aanzien van de uit te voeren werken of de bouw en de equipage
van schepen.
Deze constatering werpt nieuw licht op enkele centrale vragen uit het moderne
onderzoek: hoe verliep de integratie van de natuurwetenschappen in de vroeg
moderne cultuur, in hoeverre waren de achttiende-eeuwse ondernemers op de
hoogte met de nieuwe natuurwetenschappen en in hoeverre speelde het hieruit
resulterende vertrouwen in de mogelijkheden van de natuurwetenschappen een
rol bij de toepassing van nieuwe technieken in het economisch proces: kortom,
de relatie tussen de verbreiding van natuurwetenschappelij ke kennis en de Indu
striële RevolutieRecent onderzoek voor Engeland lij kt er op te wijzen dat com
mercieel eigenbelang en een scherp oog voor vernieuwing en verbetering de eco
nomisch toonaangevende groepen in de samenleving er toe bracht de mogelijk
heden die de nieuwe natuurwetenschappen boden, te benutten voor commer
ciële expansie. Diverse genootschappen werden met deze doelstelling opgericht
en kooplieden die zelf gewapend waren met toereikende natuurwetenschappe
lijke kennis, konden bereid gevonden worden projecten te financieren, die hun
ontstaan aan de nieuwe natuurwetenschappen te danken hadden75.
In Zeeland was hiervan geen sprake. De motieven om zich met de natuurweten
schap bezig te houden waren niet economisch getint. Vertegenwoordigers uit
handel en nijverheid, kooplieden, fabrikanten en trafikanten die eventueel wel
op economische gronden belangstelling zouden kunnen hebben voor de natuur
wetenschap, werden zoals gezegd niet tot het genootschap toegelaten. Voor de
Zeeuwse elite vertegenwoordigd in het genootschap waren nut en genoegen de
voornaamste drijfveren en langs die weg kwam de integratie van het natuurwe
tenschappelijke denken in hun cultuur tot stand. Genoegen stond hierbij voor
het plezier dat de beschaafde burger bij het bezig zijn met deze tak van weten
schap ondervond. Onder nut werd in de eerste plaats het religieuze nut verstaan:
de natuur en de kennis daarvan als bewijzen voor de goedheid van de Almachti
ge en de harmonische ordening die in Zijn schepping bestond. Daarnaast was het
voor iedere beoefenaar zonneklaar dat allerlei traditionele kunsten en ambach
ten van de toegenomen kennis van de natuur-, wis- en tekenkunde konden profi
teren. De lezingen die Leendert Bomme, de initiatiefnemer tot de prijsvraag, in
het Middelburgsch Departement hield en het enthousiasme waarmee ze werden
ontvangen, duiden er op dat dit nut en genoegen-concept in het Zeeuwsch Ge
nootschap gemeengoed was76.
Het zou niet juist zijn te concluderen dat deze fysico-theologisch getinte belang
stelling voor de natuurwetenschap een statisch karakter had en niet tot verder
onderzoek stimuleerde. De Veerse predikant en lid van het genootschap, Josua
van Iperen, stelde aan het slot van een door het genootschap bekroonde prijsver
handeling vast dat: '...een Christen mag zig nooit styven en vernoegen in zyne
onkunde, uit dat vooroordeel, als of het verwaarlozen van het onderzoeken der
Natuur hem veiliger ware en hy zig, ten minsten met Nieuwentyd en Derham wel
mogte tevreden stellen... Want die verwonderinge zelve verflaauwt, indien men
niet telkens nieuwe ontdekkingen, waarneemingen of proeven doet, waar door
zy ververscht word en de Eerbied voor den grooten Schepper, nieuwe kragten
verkrygt'77. Voor de andere Zeeuwse natuuronderzoekers en leden van het ge
nootschap van het eerste uur, Job Baster en Martinus Slabber, gold hetzelfde.
De stimulans tot het doen van nieuw natuurwetenschappelijk onderzoek was
een mengeling van echte belangstelling en religieuze vervoering waarbij econo
mische overwegingen geen enkele rol speelden78.
51