In de overige Walcherse genootschappen die zich op een of andere wijze met de
natuurwetenschappen bezig hielden en waarvan de sociale samenstelling niet
fundamenteel afweek van die van het Zeeuwsch Genootschap, was de situatie
niet anders. De openingsrede waarin J. A.van de Perre, een van de iniatiatiefne-
mers voor de oprichting van het Natuurkundig Gezelschap en tevens de eerste
voorzitter, de doelstelling van dit college uiteenzette, is een uitstekende illustra
tie van het nut en genoegen-concept: 'De grootheid en goedheid van het hoogst
aanbiddelyk Opperwezen, mijneheren, te leeren kennen en erkentelyk eeren
door eene oplettende en aandagtige beschouwing van de werken der natuur en
eene verstandige overweging van den aart, eygenschappen en werkingen der
stoffelijke weezens, hetwelk wij in 't bijzonder natuurkunde noemen, veredelt 's
menschen ziel - breid den kring zijner vermogens uyt - vermeerdert de genietin
gen zij ns levens - veraangenaamt zij n standplaats - maakt hem nuttig voor de za-
menleving en rijp voor die beoeffeningen die de bezigheden der gelukzaligen na
dit leeven in een hogeren trap zullen uytmaken'79. In het Natuurkundig Gezel
schap der Dames en de Middelburgsche Tekenacademie werd hetzelfde concept
ter rechtvaardiging van de activiteiten gehanteerd8".
Niet alle onderwijs in deze gezelschappen ging overigens even diep. In de wet
van het Natuurkundig Gezelschap was bijvoorbeeld vastgelegd dat de voor
drachten niet 'te steril' ofte intricaat' mochten zijn81. Bovendien werd niet het
gehele veld van de natuurwetenschap bestreken. Men beperkte zich doorgaans
tot de fysica. De scheikunde werd bijvoorbeeld maar zelden aan de orde ge
steld82. Desalniettemin is het aannemelijk dat de toehoorders een meer dan mid
delmatige kennis van de natuurwetenschappen konden opdoen. Diverse regen
ten hebben ongetwijfeld van deze kennis geprofiteerd, voor zover ze tenminste
in hun ambtsbezigheden met problemen van natuurwetenschappelijke aard wer
den geconfronteerd. Maar ook bij deze groep bleef de klemtoon op het fysico-
theologische aspect en het genoegen liggen. Van de Perre bijvoorbeeld deed zelf
wat onderzoek en behaalde hiermee ook verhoudingsgewijs aantrekkelijke re
sultaten, maar economische motieven waren hem vreemd83. Voor Daniël Ra-
dermacher, die zich zoveel moeite had getroost voor de scheepsbouwkundige
vragen van het genootschap en over voldoende kennis beschikte om deze te be
oordelen, gold hetzelfde. Na de dood van Van de Perre werd hij voorzitter van
de beide natuurkundige colleges en gaf hier ook lessen, maar bij hem waren nut
en genoegen eveneens de voornaamste drijfveren84.
Dit Zeeuwse voorbeeld laat zien dat beschikbaarheid van natuurwetenschappe
lijke kennis bij het genootschapspubliek als teken van integratie van deze weten
schap in het cultuurpatroon op zichzelf niet toereikend was om belangstelling
voor de meer innoverende technische en industriële toepassingsmogelijkheden
van deze wetenschap op te wekken, laat staan de bereidheid teweeg te brengen
voor de verwezenlijking hiervan grote sommen op tafel te leggen. Hiervoor was
in de eerste plaats vertrouwen in de winstgevendheid van dergelijke onderne
mingen noodzakelijk en hier ontbrak het in het laat achttiende-eeuwse en vroeg
negentiende-eeuwse Nederland nu juist aan85. Het ontbreken van materiële
voorwaarden als de beschikbaarheid van delfstoffen en economische voorwaar
den als een gunstig politiek en economisch klimaat waren voor een dergelijke
mentaliteitsverandering evenmin bevorderlijk. Tenslotte was de commerciële
oriëntatie van de Zeeuwse regentenelite, die in handel en scheepvaart grote for
tuinen had weten te verwerven, er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat ze,
53