de thema's van de prijsvragen leveren echter wel een indicatie op voor de onder werpen waarnaar de belangstelling van deze historici uitging. De gedrukte ver handelingen en de in de locale departementen gehouden voordrachten waren, zoals gezegd, doorgaans gelegenheidsstudies over munten, penningen, oudhe den en nieuwe bronnenvondsten en-interpretaties, terwijl de diverse herdenkin gen van gebeurtenissen uit de Opstand eveneens stof leverden". Met de prijs vragen beoogden het genootschap en de hierin verzamelde historici echter meer: deze hadden een programmatisch karakter, mengden zich in contemporaine de batten en poogden nieuwe richtingen in de geschiedschrijving te stimuleren. De programmatische prijsvragen waren bedoeld om een overzicht van de stand van zaken in de Nederlandse historiografie te krijgen, al bleef ook hier de nadruk op Zeeland liggen. Een van de eerste door het genootschap uitgeschreven prijs vragen wenste een inventarisatie van de lacunes in de geschiedschrijving met een gelijktijdige aanwijzing van de bronnen waarmee deze opgevuld zouden kunnen worden. De tweede prijsvraag in deze sector beoogde een historiografisch over zicht van de Nederlandse geschiedenis met daarnaast een opgave van alle ano nieme geschriften en manuscripten inclusief die over regionale, stads- en dorps geschiedenis. Het lag voor de hand dat prijsvragen met een dergelijke encyclo pedisch karakter nauwelijks antwoorden opriepen. Ze lagen het genootschap echter na aan het hart en werden daarom diverse malen, overigens zonder suc ces, herhaald. De historiografische prijsvraag bleef zelfs voor onbepaalde tijd 100 openstaan Was het 'vaderlandsch gevoel' in engere of ruimere zin een voorname inspiratie bron voor deze historici, de overige prijsvragen laten zien dat ook andere motie ven een rol speelden. In een voorlezing voor het Vlissingse Perpetueel Comité betoogde Te Water dat de 'kennis der geschiedenis van het Verenigd Nederland voor alle bijzonder standspersonen' van grote betekenis was. Ook Van de Spie gel was van het nut van de geschiedenis ten volle overtuigd101. Het door Te Wa ter en Van de Spiegel gehanteerde nutsbegrip had een tweeledige betekenis. Allereerst ging het hierbij om het directe, praktische nut. In de door privileges en handvesten, gewoonten en precedenten beheerste bestuurspraktijk van de achttiende-eeuwse regent was een goede kennis van het vaderlandse recht en daarmee van de rechtsgeschiedenis onontbeerlijk. Van de Spiegel was geïntri geerd door de lacunes op dit gebied. In 1769 had hij hierover gepubliceerd en ook zijn eerste bijdrage aan de Verhandelingen was op dit thema geïnspireerd. Van de Spiegel ging weliswaar niet zo ver als de Zeeuwse strafrechthervormer Willem Schorer, die de studie van het Romeinse recht als tijdverspilling be schouwde en de hieraan in de juridische opleiding bestede tijd maar wat graag voor een grondiger bestudering van het vaderlandse recht had ingeruild, maar beiden stelden de chaos op dit gebied aan de kaak en beiden pleitten voor nadere bestudering en codificatie102. In het licht van deze discussie moeten de prijsvra gen over de rechtsgeschiedenis worden beschouwd die het genootschap in 1780 en 1788 uitschreef: de eerste met als oogmerk een overzicht van het staatsrecht van de Republiek, de tweede gericht op een overzicht met commentaar van de Zeeuwse keuren: herculestaken die binnen het bestek van een prijsvraag nauwe lijks voltooid konden worden en dan ook onbekroond bleven 03 In de tweede plaats had de geschiedbeoefening een morele, wijsgerige beteke nis. Het ging Van de Spiegel en Te Water bij de geschiedschrijving niet om '...een gedurigen cirkel van oorlogen, veldslagen, verooveringen, omwentelin- 57

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1985 | | pagina 95