bureau gevestigd moeten worden, bekostigd uit de algemene middelen, dat het
voorbereidend werk diende te verrichten. Hoewel elegant gepresenteerd en be
dekt verwoord, had Fardon gezien de constitutionele structuur van de Repu
bliek en de politieke problemen van de dag, zo zijn twijfels of deze weg wel be
gaanbaar was. Mogelijk beïnvloed door het echec van de Oeconomische Tak
stelde hij daarom tegelijkertijd een alternatief voor dat overheidsbemoeienis
overbodig zou maken. Er diende een Maatschappij tot Uitvoering der Nuttige
Projecten opgericht te worden, naar analogie van de Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen en op dezelfde wijze georganiseerd. Het lidmaatschap diende voor ie
dereen open te staan. De enige voorwaarde voor het lidmaatschap was de be
reidheid zich ten volle voor de verwezenlijking van 'nuttige projecten' in te zet
ten. De contributie moest daarom zeer laag gehouden worden, 1,— a 2,— per
jaar, wat zelfs aanzienlijk minderwas dat het Nut van zijn leden vroeg, om zoveel
mogelijk welmenende burgers in staat te stellen in de Maatschappij deel te ne
men.
Fardon was zich ervan bewust dat een voorstel voor weer een nieuwe maatschap
pij op bezwaren zou kunnen stuiten. Pro forma bepleitte hij daarom ook nog de
eenwording van alle grote geleerde genootschappen, maar veel vertrouwen had
hij hier niet in. Bovendien ging het hem om iets anders. Net als dat bij het Nut het
geval was, diende het weldenkend deel van de gehele natie gemobiliseerd te wor
den voor de leniging van de noden van de Republiek. Juist de betrokkenheid van
de geen politieke macht bezittende verlichte burgers die bereid waren ver
antwoordelijkheid te dragen voor het wel en wee van de natie, zou veel meer
vruchten afwerpen dan wanneer de overheid, die immers vooral het provinciale
belang op het oog had en daarnaast van een veel beperktere taakopvatting uit
ging, deze taak op zich nam.
Het is begrijpelijk dat het genootschap het gloedvolle betoog van Fardon niet zo
maar naast zich neer kon leggen. Tegelijkertijd is het niet moeilijk te verklaren
waarom men weigerde Fardons inzending met goud te bekronen. Het Zeeuwsch
Genootschap had zich geen taak toebedacht op het gebied van de volksverlich
ting, iets waartoe Fardons voorstel voor goedkopere genootschapsuitgaven een
bijdrage zou kunnen betekenen. Voor een dergelijke optie was trouwens op ge
heel Walcheren nauwelijks een draagvlak te vinden. In de nog vage plannen
voor de stichting van een Middelburgs Museum - mogelijk geïnspireerd op de in
1778 gestichte Teylers Fundatie die in korte tijd een grote vermaardheid had ver
worven -welke de rijke J.A.van de Perre in 1787 met J.W.te Water besprak en
waarvoor deze regent bereid was diep in zijn beurs te tasten, had het er aanvan
kelijk even de schijn van dat dit wel het geval was. Een van de voornaamste ta
ken van het Museum zou de organisatie van maandelijkse bijeenkomsten zijn,
bestemd voor '...onse vernuftigste en vlijtigste Ingezetenen, zo uyt den Burger
als den Boerenstand'. Een lector zou hier voordracht moeten houden over the
ma's die de bevordering van '...onsen landbouw, fabriquen, manufacturen of
konsten...' op het oog hadden. Een aan het Museum verbonden openbare bibli
otheek zou er voor moeten zorgen dat de kostbare genootschapsverhandelingen
in ieders bereik kwamen. Maar, zo schreef Van de Perre, ook met de wensen van
de voorname inwoners diende rekening gehouden te worden11
De wijze waarop dit project verwezenlijkt werd, liet van de oorspronkelijke
plannen niets heel. Van de vier genootschappen die uiteindelijk de kern van het
Museum vormden, had alleen de Tekenacademie een meer publieke functie. Te-
60