derbieten, paardepeen (winterwortelen), haver en klaver. Belangrijk was ook
de hooiwinning, waarvoor steeds zo'n 6 tot 7 ha bestemd was. In een landbouw
kundige beschrijving van enkele Zeeuwse eilanden uit 1836 schrijft de Zierik-
zeese veearts J. van Hertum dat het bij de Zeeuwse boerderijen behorende wei
land onderverdeeld kan worden in: 1) de hoge, fraai omzoomde weilanden vlak
bij de boerderij waarop 's zomers het melkvee en de paarden grazen, en 2) de ge-
woonlij k ver van huis gelegenlage weilanden die gedeeltelij k voor hooiwinning
en gedeeltelijk voor de verweiding van mestvee zijn bestemd19. Welnu, de hooi
landen van Adriaan Vaar lagen in poelgrondengebiedendie door de aard van de
bodem (kalkarme klei op veen) voortdurend aan klink onderhevig en daardoor
laagegelegen en moeilijk te ontwateren warenHet betreft de percelen 10 en 11
in de gebieden ten westen van Ellewoutsdijk en tussen Hoedekenskerke en
Baarland.
Gezien de aantallen paarden en koeien die bij de hoeve behoord moeten heb
ben, bezaten moeder en zoon ook weilandpercelen dichtbij de boerderijwaar
op dit vee 's zomers kon grazen. Volgens de 19de eeuwse kadastrale leggers had
de weduwe W. Vaar in 1847 ruim 11 ha grond dichtbij de Molenpolder in bezit,
waarvan in het Arbeidsverdiensteboek geen spoor te vinden is. We veronderstel
len nu dat deze grond als weiland in gebruik was.
Zo berekend besloeg de oppervlakte hooi- en weiland samen 17 tot 18 ha. Met de
17 ha bouwland betekent dat een totale bedrijfsoppervlakte van 35 ha. Alles
eigendom van moeder en zoon Vaar, met uitzondering dan van de incidenteel
gehuurde perceeltjes en een kavel dat van de kerk van Oudelande werd gepacht.
Op het kaartje zijn derhalve de in het Arbeidsverdiensteboek genoemde percelen
ook de andere bezittingen weergegeven, waarover Adriaan Vaar bij zijn dood in
1885 beschikteAfgezien van de zojuist genoemde - dichtbij huis gelegen - wei
landen, die al in 1847 in handen van zijn moeder waren, heeft Adriaan Vaar het
grootste deel van deze gronden van 1885, die niet in het Arbeidsverdiensteboek
genoemd worden, zelf na 1846 geleidelijk verworven. De grote spreiding van de
ze percelen doet veronderstellen, dat het niet zijn bedoeling geweest is om met
deze aankopen het akkerbouwbedrijf te vergroten. Wat hij er wel mee gedaan
heeft, is alleen maar te gissen. Mogelijk heeft hij een deel voor vetweiderij be
stemd. Na 1851 nam het aantal mestrunderen in Zeeland sterk toe tengevolge
van de export van vee en vlees naar Engeland; koopman als Adriaan Vaar was,
zal hij niet nagelaten hebben daarvan profijt te trekken2'1. Maar niet al deze
gronden staan in de verschillende kadastrale leggers uit die tijd als weiland te
boek. Men moet daarom aannemen, dat hij ook een aantal van deze percelen
verpacht of verhuurd heeft.
De uitbreiding van het grondbezit was niet gering. Bezaten moeder en zoon
Vaar omstreeks 1850 samen 35 ha, de erfgenamen van Adriaan Vaar konden in
1885 ruim 60 ha overnemen, nog afgezien van de arbeidershuisjes en andere be
zittingen die tot de nalatenschap behoorden21.
4. Grondgebruik, vruchtwisseling en landbouwtechniek
Bij de beschrijving van de werkzaamheden van de landarbeiders in het Arbeids
verdiensteboek is steeds het nummer en de oppervlakte van de 'stikken' grond
vermeld, in combinatie met de perceelsnaam. Een willekeurig voorbeeld uit het
jaar 1849: 29 Maart kinderen van L. Valkier in Westerstriepe zaad wieden no. 1 -
81