lengte van de rotatie, gemeten van braak tot braak, werd weliswaar groter, maar de braak zelf verdween niet uit de omloop. Bij het begin van de jaren zeventig, waarin volgens Bouman zowel de volledige braak als de beschreven stelsels van vruchtopvolging uitzondering waren geworden', had Adriaan Vaar zelfs weer evenveel land braak liggen als in 1847 Samenvattend kan men van een vastomlijnd bouwplan niet spreken. Het geheel maakt, wanneer men het in schema voor zich ziet, door de talrijke variaties en af wijkingen in de omlopen een betrekkelijk rommelige indruk31Er is uit af te lei den dat Adriaan Vaar ieder j aar opnieuw voor elk perceel overwoog wat hij ging zaaien of poten, de traditie daarbij indachtig. De inkrimping van het koolzaad areaal wijst erop dat hij mede met de marktprijzen rekening hield. Aan vaste schema's was hij als eigenaar niet gebonden, en hij kon dan ook een enkele keer de vermetelheid hebben om een oude regel als de afwisseling van halm- en blad gewassen te doorbreken wanneer de tarweprijzen goed waren. Zo zaaide hij van 1863 tot en met 1865 drie jaar achtereen tarwe op het Padweitje. De introductie van meekrap toont voorts aan dat hijals de vooruitzichten op een zeer hoog ren dement gunstig waren, bereid was om een voor hem nieuw gewas te proberen. Wat betreft de teeltwijze, die al eeuwenlang bekend was in Zeeland, waren er geen grote risico's aan verbonden. Als een bewijs van vooruitstrevendheid kan het niet geldenDe volharding in de zuivere braak en de nadruk op de traditione le tarweteelt wijzen eerder op conservatisme. Van 1858 tot 1866 zaaide Adriaan Vaar verschillende tarwerassen op zijn perce len. In het eerstgenoemde jaar gaf hij tenminste bij de aantallen gedorste zakken tarwe voor het eerst aan, op welke soort zij betrekking hadden. Genoemd zijn: toolsche tarwe, Russische tarwe, poeijestarwe, Bruinaar, Australië tarwe, land- bouwtarwe, lette tarwe en natuurlijk ook Zeeuwsche tarwe 32. Sommige soorten werden in hetzelfde jaar naast elkaar geteeld. Moet men dit nu als een vorm van experimenteren en derhalve als een blijk van vooruitstrevendheid opvatten? Ja en nee. Boerendonk deelt in zijn studie over de Zeeuwse landbouw mee, dat men in Zeeland er omstreeks 1850/1860 algemeen toe over ging om Engelse tar werassen te telen in plaats van het Zeeuwse landras, dat weliswaar goed aange past was aan het locale klimaat, maar een gering beschot gaf en bovendien spoe dig legerde door zijn slappe stro33. De Engelse rassen, o.a. Rood- en Bruinstro- tarwe, Australië-tarwe en Halletttarwe gaven een veel grotere opbrengst. Rond om 1880 zouden deze en andere Engelse kweekproducten de Zeeuwse rassen vrijwel geheel verdrongen hebben. In het licht van deze ontwikkeling gezien is het niet vreemd, dat ook Adriaan Vaar er toe overging verschillende rassen te zaaien. De genoemde Australië tarwe spreekt voor zich; Bruinaar zal op bruin- stro-tarwe slaan, en lettetarwe is wellicht een verbastering van Haletttarwe. De toolsche tarwe is misschien en kweekproduct van de Thoolsche landbouwer A. Geluk, en voor de Russische tarwe, vaak ook omschreven als rustarwe, moeten we vermoedelijk ris- of rijstarwe lezen, een rode inheemse tarwe uit de provin cies Utrecht en Gelderland. Op het moment dat deze producten hun waarde al bewezen hadden, durfde ook Adriaan Vaar te beproeven welk van deze rassen hem meer opleverde dan de Zeeuwse tarwe. Een allesbehalve gewaagde proef neming in deze jaren van hoge tarweprijzen. Na 1866 verdwijnen de rasvermel dingen uit het Arbeidsverdiensteboek. Blijkbaar had Vaar toen zijn keuze be paald; helaas weten we niet welke. 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1986 | | pagina 111